gepubliceerd in: Geo-Info, 3 (2006), nr. 4, p. 154-162
Antiquariaat De Wereld aan de Wand
klik om te vergroten |
XIV Nederlandse wandkaarten in het negentiende-eeuwse aardrijkskunde-onderwijs: Ochtendrood der schoolwandkaarten
|
door Lowie Brink
Dit artikel is een sterk ingekorte versie van het eerste hoofdstuk van het in 2005 verschenen boek 'De wereld tussen twee stokken'. Antiquariaat 'De wereld aan de wand' heeft het boek (95 blz., met cd-rom) in eigen beheer uitgegeven. Een in 2010 uitgebreide versie van het boek is te bestellen via de website www.wereldaandewand.nl.
Oude afbeeldingen van klaslokalen vormen een rijke bron van informatie over de op Nederlandse scholen gebruikte leermiddelen. Een voorbeeld daarvan is de in fig. 1 weergegeven kopergravure. De schematische tekening van het aan de muur opgehangen wereldkaartje levert ons vandaag de dag een belangrijke aanwijzing op over het gebruik van wandkaarten in het negentiende-eeuwse onderwijs. In dit artikel zal worden aangetoond dat de negentiende eeuw de periode was waarin de Nederlandse schoolwandkaart volwassen werd en tot bloei kwam.
Figuur 1. Klaslokaal afgebeeld in het rekenboekje 'Nommerkransje' van J.F.L. Müller uit ca. 1838.
Algemene of aardrijkskundige bibliografieën geven meestal een onvolledige opgave van de in vorige eeuwen uitgegeven schoolwandkaarten. Uit dergelijke overzichten is het daardoor moeilijk af te leiden wanneer de eerste schoolwandkaarten in gebruik kwamen. Negentiende-eeuwers hadden daar meer zicht op. In verband hiermee zullen de volgende vier, chronologisch geordende paragrafen, als ware het een symposium, ingeleid worden door prominente geleerden uit de negentiende eeuw.
1800-1840: NIET DAN VAN NABIJ ONDERSCHEIDEN
De heer P.H. Witkamp, zeer productief aardrijkskundige en honorair lid van het 'Nederlandsch Onderwijzers-Genootschap'. Naar aanleiding van een grote, door dit genootschap in 1860 georganiseerde tentoonstelling in Amsterdam van oude en nieuwe onderwijsuitgaven deelt hij ons mede:
"Eene opmerking bij 't beschouwen der [school]wandkaarten is dat allen eerst sinds weinige jaren zijn vervaardigd. Geene enkele zoodanige kaart uit vroegere eeuwen was op de Tentoonstelling. Ook zou men er te vergeefs naar zoeken, want zonderling, in 't vaderland van een van Deventer, een Mercator, een Ortelius, een Plancius, een Lucas Waghenaer, een Blaeu, een Varen, een Tasman, een Nicolaas Visscher werd voorheen in de volksschool niet dan bij uitzondering onderwijs in de Aardrijkskunde gegeven. De eerste kaarten die bij ons bepaaldelijk tot dit doel werden uitgegeven, waren eene wereldkaart en eene kaart van Europa, door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen in 1820 en 1825 verkrijgbaar gesteld. De prijs was matig, de teekening niet zonder verdiensten en geen der beide bladen met namen overladen. Doch de gravure was slecht, en kon niet dan van nabij onderscheiden worden." [Bloem en Ter Gouw, 1861]
Het is duidelijk dat de heer Witkamp niet te spreken is over de kwaliteit van het aardrijkskunde-onderwijs van voor 1800. Interessant is verder dat hij een in 1820 door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen (in de volksmond 'het Nut') uitgegeven kleine wereldkaart in twee halfronden aanwijst als de eerste Nederlandse schoolwandkaart (zie fig. 2). Het in 1784 opgerichte en door verlichtingsidealen gedragen Nut was de grote stimulerende kracht achter de onderwijswetten van 1801, 1803 en 1806 en een groot aantal onderwijsvernieuwingen. Het Nut had al rond 1790 plannen voor een aardrijkskundig leerboek, maar door "groote gebeurtenissen, welke, gedurende nagenoeg 25 jaren, Europa zoo veel bloed en tranen hebben doen storten" [N.N., 1820] kon dit plan pas in de jaren twintig worden uitgevoerd: in 1820 een 'Inleiding' en de genoemde 'Algemeene Wereld Kaart' (fig. 2), en vervolgens in gedeelten leerboekjes over Europa (1825-1828) en een 'Kaart van Europa' (1825).
Figuur 2. 'Algemeene Wereld Kaart' uitgegeven door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen ([1820], schaal [circa 1:75.000.000], 1 blad, 48 x 58 cm (blad), kopergravure, handgekleurd, collectie Haags Gemeentearchief). Elk halfrond heeft een doorsnede van slechts 28 cm.
De twee kaarten van het Nut geven aan dat verheven idealen nog niet garant staan voor bruikbare wandkaarten. Het lijkt onbegonnen werk om met een wereldkaart in halfronden elk met een doorsnede van slechts 28 cm les te geven in een klaslokaal. Een parallel is te trekken met de eerste serie schoolplaten voor het schoolvak aanschouwingsonderwijs van B. Brugsma uit 1839, waarvan het formaat (24 x 20 cm) ook ongeschikt is voor klassikaal gebruik. De door R. Boelens Jr. uitgegeven tweebladige 'Kaart van Palestina, voor het onderwijs op Scholen etc.' van G.H. van Senden uit 1837 (fig. 3) is weliswaar al weer iets groter, maar kan nog steeds geen bruikbare schoolwandkaart genoemd worden. De 'wand'kaarten uit de periode 1800-1840 doen eigenlijk denken aan grotere broertjes van de al of niet blinde kaartjes in aardrijkskundige leerboeken. Ze maken echter nog een zeer onvolwassen indruk. Eind jaren dertig ging er echter een vernieuwende wind waaien. Die wind kwam uit het oosten.
Figuur 3. 'Kaart van Palestina, voor het onderwijs op Scholen en in Katechisatiën, volgens de jongste ontwerpen en beschrijvingen' van G.H. van Senden ([1837], 2 bladen, 79 x 56 cm, steendruk, handgekleurd).
1840-1850: NOG MAAR TEN HALVE EENE WANDKAART
Prof.dr. P.J. Veth, hoogleraar in achtereenvolgens Franeker, Amsterdam en Leiden, vele jaren lid van het hoofdbestuur van het Nut, mede-oprichter van het Aardrijkskundig Genootschap, schrijver van standaardwerken, nestor van de koloniale geografie:
"Men heeft het op het voetspoor onzer Duitsche naburen ook bij ons gaan inzien, dat hier kaarten vereischt worden, die, altijd aan den wand der schoolkamer ten toon hangende, van de verstafgeplaatste schoolbank zoo goed kunnen gezien worden, dat bij het geographisch onderwijs de orde niet behoeft te worden verstoord." [Veth, 1852]
Prof. Veth wijst hier in een artikel uit 1852 op het in de jaren '40 reeds bereikte, hoge niveau van de Duitse geografie- en kartografiebeoefening. Ook op het gebied van schoolwandkaarten liep Duitsland voorop. Emil von Sydow, een docent aan een militaire academie en een van de grondleggers van de schoolkartografie in Duitsland, vervaardigde een serie schoolwandkaarten getiteld 'Wandatlas über alle Theile der Erde' (1838-1847). Deze bij Perthes in Gotha uitgegeven wandkaarten zijn om minstens drie redenen beroemd geworden:
- Door een strenge selectie van kaartgegevens en een sterke generalisering zijn dit de eerste bruikbare, dat wil zeggen voor gebruik op afstand geschikte, schoolwandkaarten.
- Voor het eerst werden hoogtekleuren gebruikt op schoolwandkaarten (groen laagland, bruin hoogland).
- Voor het reproduceren van deze kaarten paste de firma Perthes voor het eerst de lithografie toe.
Sydow's denkbeelden zouden zich binnen en buiten Duitsland verspreiden. Hieronder zal blijken dat de verspreiding in Nederland echter langzaam verliep.
In de periode 1800-1840 waren de in Nederland uitgegeven schoolwandkaarten op de vingers van één, hooguit twee handen te tellen. In de jaren '40 veranderde dit beeld echter drastisch. De uit bibliografieën, biografische woordenboeken, tijdschriftartikelen en internetdatabase Picarta bijeengesprokkelde gegevens in tabel 1 geven een waarschijnlijk vrij compleet overzicht van het plotseling verschenen aanbod aan schoolwandkaarten in de periode 1840-1851. Het einde van de langdurige malaise in de boekhandel en het kaartenbedrijf rond 1840 kan hierbij een rol hebben gespeeld. Ook kan een deel van de kaartauteurs kennis gemaakt hebben met de schoolwandkaarten van Von Sydow, en zich hierdoor hebben laten inspireren. Zeker is dat de oprichting van het 'Nederlandsch Onderwijzers-Genootschap' (N.O.G.) in 1842 een belangrijke rol gespeeld heeft. Een groot aantal schoolwandkaarten is naar aanleiding van uitgeschreven prijsvragen van het N.O.G., of van gewestelijke verenigingen of afdelingen van het genootschap, in de jaren '40 en daarna uitgegeven. In tabel 1 zijn dat de wandkaarten van Puls (beide 1849, [Brink, 2004]) en van Koot en Puls (1848, [Brink, 2004]) en tevens de door de 'Vriesche onderwijzers Vereeniging' (vanaf 1845 een gewestelijke vereniging van het N.O.G.) bekroonde schoolwandkaart van Pijttersen (1848).
In veel aardrijkskundeleerboekjes werd veel waarde gehecht aan de behandeling van de eigen woonplaats, omgeving en provincie. De Nederlandse provincies zijn daarom goed vertegenwoordigd onder de wandkaarten in tabel 1. In de negentiende eeuw werd een provinciekaart vaak vervaardigd door een onderwijzer of leraar uit die provincie en ook uitgegeven in dezelfde provincie. Een van de eerste meerbladige schoolwandkaarten in Nederland, de 'Kaart van Zeeland etc.' uit 1843 (zie fig. 4) is een duidelijk voorbeeld van een dergelijk 'provincialisme'. Abraham Gouka was 41 jaar lang hoofdonderwijzer in Middelburg, "het schoolhouden zat hem in het bloed", en zijn kaart van Zeeland, een steendruk van T.P. Roest in Middelburg, zal door de Middelburgse uitgever E. Hendrikse vooral geleverd zijn aan Zeeuwse scholen. De namen in de 'genommerde' kaart van Gouka zijn vervangen door nummers, die in een apart boekje verklaard worden. Deze codering en het relatief grote formaat (105 x 125 cm) maakten deze kaart 'ten dienste voor school- en huis-onderwijs', althans dat vond men in 1843. De vele zorgvuldig getekende details (bijvoorbeeld de kleine huisjes en kerkjes al of niet met een kruisje) zijn misschien voor huisonderwijs nog bruikbaar, maar op geringe afstand al geheel onleesbaar en dus ongeschikt voor schoolonderwijs.
Figuur 4. 'Kaart van Zeeland, ten dienste voor school- en huis-onderwijs' van A. Gouka (1843, 9 bladen, 105 x 125 cm, steendruk, collectie Zeeuws Archief, Middelburg). Het afgebeelde exemplaar is opvouwbaar gemaakt door de 9 bladen als 18 handzame segmenten op linnen te plakken.
Uit tabel 1 blijkt ook duidelijk dat de Groningse boekhandelaar, boek- en steendrukker, academiedrukker en ook nog uitgever J. Oomkens Jzn in de tweede helft van de jaren '40 ambitieuze plannen had op het gebied van schoolwandkaarten. Deze uitgever en diens auteurs zoals de uit Duitsland afkomstige geograaf en lithograaf J. Jaeger en onderwijzer H.F. Puls, kunnen beschouwd worden als pioniers op het gebied van school(wand)kaarten. Oomkens introduceerde in 1826 als eerste de lithografie in Groningen en als een van de eersten in Nederland, en bouwde reeds in de jaren '40 een uitgebreid fonds van (school)atlassen [Koeman, 1968] en schoolwandkaarten op. Niet alleen werd de achterstand op het 'oude' gebied van de atlaskartografie weer enigszins goed gemaakt [De Vries, 2000], ook op het 'nieuwe' gebied van schoolwandkaarten werden de eerste serieuze stappen gezet. De eerste stappen zijn echter vaak de moeilijkste. P.J. Veth, de hooggeleerde inleider van dit gedeelte, bespreekt in twee zeer informatieve maar ook zeer langdradige artikelen in 'De Gids' uit 1852 en 1855 onder meer de vier door Oomkens uitgegeven, in tabel 1 genoemde schoolwandkaarten uit 1849 en 1851. Niet onmogelijk is het dat Veth hiermee de eerste uitgebreide bespreking van schoolwandkaarten heeft gegeven. Hoewel de auteurs van deze kaarten met alle egards bejegend worden (Van Koetsveld: 'veelzijdige bekwaamheden', Puls: ' bekroningen ten volle verdiend', Jaeger: 'grondige vorming' en 'de schat zijner kundigheden'), is Veths oordeel over hun schoolwandkaarten gelukkig verfrissend modern: de vier kaarten zijn ongeschikt voor schoolgebruik, omdat ze te klein zijn, te veel gegevens bevatten en op afstand niet duidelijk zijn. Ongetwijfeld zou Veth dit oordeel ook geveld hebben over de niet door hem besproken 'Kaart der provincie Noord-Holland' (1848, tabel 1) van Koot en Puls (zie het fragment in fig. 5). Veth geeft met uitspraken als: "De schaal is veel te klein in verhouding tot de opgenomen détails, de kaart is nog maar ten halve eene wandkaart" en "De kaarten moeten derhalve op zeer groote dimensiën geteekend zijn, en toch slechts het allervoornaamste bevatten" aan al in 1852 goed te beseffen hoe een schoolwandkaart ontworpen dient te worden. Het zou zeker nog zo'n veertig jaar duren voordat deze ideeën gemeengoed waren geworden onder wandkaartauteurs.
Figuur 5. Fragment (linker onderhoek) van de 'Kaart der provincie Noord-Holland' van A. Koot Jr. en H.F. Puls (1848, 6 bladen, 152 x 103 cm, steendruk, handgekleurd, collectie Rijksarchief Noord-Holland, Haarlem). Van dichtbij zijn de namen al moeilijk leesbaar.
1850-1890: VELE ONDERWIJZERS IN EEN LABORATORIUM
De heer J. Koonings, schrijver van een vele malen herdrukte handleiding voor onderwijzers, kortweg 'De School' getiteld (eerste druk, 1890):
"Eenige wandkaarten zullen in den tegenwoordigen tijd wel in geen enkele school ontbreken. Minstens dienen in elke school, waarin drie of meer onderwijzers werkzaam zijn, gevonden te worden: eene kaart van de provincie, twee kaarten van Nederland, eene kaart van Europa en eene wereldkaart in twee halfronden. Die kaarten blijven liefst zóó opgehangen, dat ze te allen tijde gemakkelijk te zien zijn." [Koonings, 1890]
Zoals de heer Koonings aangeeft raakten schoolwandkaarten in de loop van de tweede helft van de negentiende eeuw ingeburgerd in het onderwijs. Door de grote belangstelling in de jaren '50 en '60 voor vreemde landen en volken werd het bijbrengen van aardrijkskundige kennis steeds noodzakelijker geacht. Dit kwam tot uiting in de wet op het lager onderwijs van 1856, waarbij aardrijkskunde een verplicht vak werd. De vraag naar aardrijkskundige leermiddelen nam sterk toe, en de invoering van de H.B.S. in 1863 deed daar nog een schepje bovenop. In de periode 1850-1890 verschenen er circa 85 nieuwe schoolwandkaarten op de markt, gemiddeld ruim twee per jaar. Een groot aantal uitgevers en uitgeverijtjes heeft geprobeerd een voet aan de grond te krijgen in deze groeimarkt. Slechts vier uitgevers konden echter in de periode tot 1880 een keuze uit vijf à tien wandkaarten aanbieden: J. Oomkens Jzn (zie tabel 1, tot 1872), D. Noothoven van Goor (van 1852 tot 1890), De Erven J.J. Tijl (vanaf 1859) en J.B. Wolters (vanaf 1872). Rond 1900 hadden zeven uitgevers een specialisatie gemaakt van schoolwandkaarten: de drie grote schooluitgevers J.B. Wolters, P. Noordhoff en W.J. Thieme & Cie [Brink en Holl, 2002; Brink, 2005] en de vier wat kleinere (school)uitgevers: H. ten Brink, De Erven J.J. Tijl, W.E.J. Tjeenk Willink en Joh. Ykema. Zeventig jaar later zou Wolters-Noordhoff, evenals bij de atlassen, de uiteindelijke winnaar blijken te zijn van deze stoelendans om de schoolkaartenmarkt.
Voor een goed oordeel over de circa 85 schoolwandkaarten uit de periode 1850-1890 zouden deze eigenlijk, al of niet chronologisch gerangschikt, naast elkaar opgehangen moeten worden. Dit zal altijd wel toekomstmuziek blijven, te meer daar een aanzienlijk deel van deze kaarten door intensief gebruik en veronachtzaming van de aardbodem verdwenen lijkt. Het zou anders wel een wetenschappelijk zeer interessante, ontzag afdwingende, maar ook af en toe hilariteit veroorzakende tentoonstelling kunnen worden. De schoolwandkaarten uit die tijd kenmerken zich immers door een grote heterogeniteit aan tekenstijlen, vormgeving, gedetailleerdheid, kleurgebruik, etc. Opleidingen tot kartografisch tekenaar bestonden nog niet, en de kaartauteurs, meestal solistisch opererende onderwijzers of leraren, hadden allen hun eigengereide, vaak door toevallige invloeden bepaalde, meningen over het ontwerpen van schoolkaarten [Brink, 2004]. Er werd in dit negentiende-eeuwse proeflaboratorium driftig geëxperimenteerd met de toepassing van (karto)grafische technieken bij het ontwerpen van schoolwandkaarten, maar er was nog geen laboratoriumhoofd om de resultaten te evalueren en nieuwe proeven op te zetten. Dit beeld is in overeenstemming met een recentelijk gegeven karakterisering van de Nederlandse kartografie in de periode 1875-1900: "Een grote verscheidenheid en een voortdurend zoeken naar en het experimenteren met nieuwe uitdrukkingsvormen." [Van den Brink, 2002] We zullen hieronder van twee van deze experimenten een kort proefverslag geven.
De auteur van de 'Schoolkaart voor de Natuurkunde en de Volksvlijt van Nederland' (1860), W.C.H. Staring, is een vreemde eend in de bijt onder onze experimentatoren. Dr. Staring, 'Vader der Nederlandsche Geologie', kreeg met deze invloedrijke, (poly)thematische kaart veel lof toegezwaaid. De kaart moet als schoolwandkaart echter als een mislukking worden beschouwd. Het is eigenlijk ook geen schoolwandkaart, maar eerder een overzicht van de geologische en geografische kennis over Nederland anno 1860, die als wandkaart is uitgevoerd, maar als een atlas met tekst beter tot zijn recht was gekomen. De dubbele aanwijzing van grondsoorten en bodemgebruik, in Nederland een primeur, is op geringe afstand al onleesbaar. Wat een leerling aan moet vangen met de vele, op elk leeg plekje van de wandkaart geplaatste tabellen, kleine grafiekjes en kaartjes over 'thermometerstanden', 'donderbuien', 'vocht in den dampkring', 'veestapel in 1858', 'kiesdistrikten' etc. is onduidelijk (zie fig. 6). De initiatiefnemer van deze kaart, de 'Gewestelijke Vereeniging Utrecht' van het N.O.G., had zijn wensen duidelijker moeten stellen, maar had zelf misschien ook nog geen benul van 'het wezen eener schoolwandkaart'.
Figuur 6. Fragment (rechter onderhoek) van de 'Schoolkaart voor de Natuurkunde en de Volksvlijt van Nederland' van W.C.H. Staring (1860, schaal 1:200.000, 15 bladen elk 42 x 56 cm). Zuid-Limburg is afgebeeld in het midden van dit fragment. In: S. de Vries, '125 jaar vakmanschap', Smulders' Drukkerijen, Den Haag (1969).
De door de kleurenlithografie mogelijk gemaakte vlakkleuren in gedrukte kaarten vergrootten de uitdrukkingsmiddelen van de kaartauteur aanzienlijk, maar de kans om door een verkeerd kleurgebruik de mist in te gaan was nu zeker ook aanwezig. En net zoals P.R. Bos in de eerste drukken van de Bosatlas experimenteerde met af en toe ongebruikelijke hoogtekleuren [Ormeling, 2005], kwamen wandkaartauteurs soms ook met opmerkelijke kleuren voor de dag [Brink, 2004]. Veel kritiek lokten de zwarte meren van J.J. ten Have uit in zijn schoolkaarten van Europa (1887) en van Nederland (1896, zie fig. 7). Waarschijnlijk had Ten Have de tekst in de kaartlegenda van A.A. Beekman, vanaf 1884 dé deskundige op waterstaatkundig gebied, wat te letterlijk opgevolgd: "Zwart is alle water, dat niet in open verbinding met de zee of met open rivieren staat." Beekman zelf overigens liet zijn meren ongekleurd. Ten Have was consequenter, maar heeft geen rekening gehouden met het feit dat zwarte (water)vlakken al snel een naargeestige indruk maken op de menselijke psyche.
Figuur 7. Fragment (Sneek en omgeving) van de 'Schoolkaart van Nederland' van J.J. ten Have (vierde druk, [circa 1925], schaal 1:200.000, 6 bladen, 167 x 141 cm). De Friese meren zijn zwart gekleurd.
Het werd tijd dat er een einde kwam aan het negentiende-eeuwse geëxperimenteer. Vlak voor de eeuwwisseling zouden de ervaringen met schoolwandkaarten eindelijk vertaald worden naar heldere, op papier vastgelegde ontwerpregels. De schoolwandkaart moest toch eens volwassen worden.
NA 1890: METHODISCHE GRONDSLAGEN EN AARDRIJKSKUNDEMETHODEN
De heer J.Æ.C.A. Timmerman, leraar aan een gymnasium in Amsterdam, redactielid van het Tijdschrift van het Aardrijkskundig Genootschap, dat "schooluitgaven in den regel niet bespreekt", maar soms opeens toch weer wel, zoals die keer in 1894 op blz. 657:
"Hebben wij reeds meermalen de meening uitgesproken, dat de schrijvers en bewerkers van schoolboeken en atlassen verantwoording behooren te geven betreffende de methodische grondslagen, waarop hun arbeid berust, de heer Ten Have doet zulks in zijn Handleiding bij het onderwijs in de aardrijkskunde op zeer verdienstelijke wijze en geeft daarbij de blijken van groote belezenheid op het gebied der methodische en de school-geographische litteratuur en van uitgebreide kennis der verschillende leermiddelen."
De heer Timmerman noemt hierboven het soms ontbreken van een verantwoording van de methode in schoolboeken en atlassen, maar in het geval van schoolwandkaarten is de situatie nog problematischer. Schoolboeken en atlassen bevatten altijd wel een voorbericht of een inleiding, waarin de auteur, als het goed is althans, zijn methode toelicht. Door hun uitvoeringswijze ontberen schoolwandkaarten dergelijke informatie, en ze gaan ook zelden vergezeld van een los bijgeleverde toelichting of handleiding. Een en ander kan bijgedragen hebben aan het maar niet volwassen willen worden van de schoolwandkaart. Maar in 1894, Timmerman geeft het al aan, is er positief nieuws te melden. In de bovengenoemde handleiding heeft J.J. ten Have, een hoofdonderwijzer in Den Haag, een bespreking van de aardrijkskundige leermiddelen opgenomen, waarin hij vrij uitgebreid ingaat op de eisen waaraan schoolwandkaarten en schoolatlassen moeten voldoen. Volgens de vele verwijzingen naar de voornamelijk Duitstalige literatuur op het gebied van schoolgeografie en schoolkartografie is Ten Have daarbij niet over ijs van één nacht gegaan. Nu wil het geval dat vier jaar later H. Zondervan, een Groningse aardrijkskundeleraar, een 'Proeve eener Algemeene Kartografie' publiceert. Dit in 1898 verschenen boek bevat een uitgebreid hoofdstuk over schoolkaarten, dat gezien de referenties gebaseerd is op een groot aantal Duitstalige literatuurbronnen en maar één Nederlandstalige bron (maar deze is wel een groot aantal keren geciteerd): de genoemde handleiding van Ten Have. Het schoolkaartenhoofdstuk van Zondervan is in feite een uitgebreidere en vooral systematischer opgezette versie van de 'beschouwing over de leermiddelen' van Ten Have. We zullen hieronder ingaan op het boek van Zondervan, in de hoop hierboven recht gedaan te hebben aan het baanbrekende werk van Ten Have.
Niet dat de 'Proeve' van Zondervan niet baanbrekend zou zijn. Van dit "eerste kartografieleerboek ter wereld" [Ormeling, 2005] werd onder meer gezegd dat "die Deutsche Litteratur nichts Gleiches entgegen stellen kann." In het hoofdstuk over schoolkaarten geeft Zondervan de volgende lijst van modern aandoende eisen waaraan atlaskaarten of schoolwandkaarten moeten voldoen:
1. uitsluitend voor het onderwijs ontworpen;
2. aparte schoolkaarten voor lagere en middelbare scholen;
3. overlading tegengaan door weglaten van onder meer spoorwegen en kanalen (buiten Nederland) en van veel zijrivieren;
4. overeenstemming tussen atlas en wandkaart; kaartschalen staan in een eenvoudige verhouding tot elkaar;
5. sterke generalisering van hoofdrivieren, kustlijnen en bergketens;
6. 'blinde' (geen namen) of alleen van dichtbij leesbare wandkaarten;
7. verschillende symbolen voor steden van verschillende grootte;
8. bij voorkeur natuurkundig gekleurd;
9. reliëfweergave door drie à vijf gekleurde hoogtezones, eventueel met schrapjes of met verticale belichting (geen schuine belichting);
10. zuivere en met smaak gekozen kleuren met vermijding van schreeuwende tegenstellingen, bijvoorbeeld voor de hoogtekleuren: licht groen, mat geel, zeer licht bruin, donker bruin en eventueel wit.
De meeste eisen van Zondervan staan in het teken van eenvoud, soberheid en duidelijkheid. Sommige lijken nu vanzelfsprekend, maar hoeven dat toen niet geweest te zijn, en andere zijn achterhaald (bijvoorbeeld het afwijzen van schuine belichting). De in de tweede helft van de negentiende eeuw verschenen schoolwandkaarten hadden echter heel wat bruikbaarder geweest als deze ontwerpregels daarop toegepast hadden kunnen worden.
De 'tien geboden' van Zondervan zijn in zijn boek zo duidelijk uiteengezet, dat een kartograaf de daaruit voortvloeiende schoolkaart al enigszins kan visualiseren. Nu kon R. Bos (let op de voorletter [Brink, 2006]), een hoofdonderwijzer in Groningen, en in 1898 reeds een succesvol auteur van atlassen, tekenatlassen en aardrijkskundeboekjes, misschien geen echte kartograaf genoemd worden. Toch zal hem na lezing van Zondervans boek helder voor ogen gestaan hebben op welke wijze hij de aan zijn 'Methode R. Bos' toe te voegen schoolwandkaarten vorm moest geven. In de loop van het eerste decennium van de twintigste eeuw vervaardigde hij bij uitgever P. Noordhoff maar liefst 32 schoolwandkaarten voor het lager onderwijs verdeeld over drie series: Nederlandse provincies, Europese landen en werelddelen. Bij het ontwerp van deze kaarten volgde Bos vrijwel exact de tien bovenvermelde voorschriften op. Een illustratie daarvan geeft de wandkaart van Spanje en Portugal (zie fig. 8). Men zou Bos van plagiaat kunnen verdenken (dat zou niet de eerste keer zijn [Brink, 2006]). Zijn vanaf 1890 verschenen atlaskaarten zijn echter ook al enigszins in de geest van Zondervan uitgevoerd. Bovendien was Zondervans boek, zoals uit het voorbericht blijkt, bedoeld om de (school)kartografie in Nederland op een hoger plan te brengen. Of dat laatste werkelijk gelukt is, is moeilijk vast te stellen, maar het lijkt wel zeker dat de verkoop van schoolwandkaarten bij uitgeverij Noordhoff erdoor op een hoger plan is gebracht. De 32 wandkaarten in de drie genoemde series van Bos, later herzien door Zeeman (en M.L. De Ley), zijn alle in de loop van de twintigste eeuw keer op keer herdrukt, zouden nog tot circa 1970 leverbaar blijven, en zijn in de twintigste eeuw waarschijnlijk de meest gebruikte schoolwandkaarten op Nederlandse scholen geweest. Het is toch jammer dat we niet weten hoe het afgelopen zou zijn, als Bos de 'Proeve' van Zondervan niet had gelezen.
Figuur 8. Schoolwandkaart van 'Spanje & Portugal' van R. Bos en K. Zeeman (derde druk, [1926], schaal 1:1.500.000, 1 blad, 66 x 81 cm). De tien voorschriften van Zondervan zijn in deze kaart terug te vinden.
De 'Methode R. Bos' was één van de vele aardrijkskundemethoden die rond 1900 en daarna als paddestoelen uit de grond schoten. Ook J.J. ten Have bij uitgeverij Ykema, G. Prop bij Thieme [Brink, 2005], G. van Hees en D. Nieuwhof bij Wolters, A. Luinge en B. Stegeman bij Noordhoff en W. Bakker en H. Rusch bij Dijkstra, om maar enkele van de bekendste namen te noemen, kwamen met succesvolle methoden op de markt. De bijbehorende schoolwandkaarten kenmerken zich alle door "soberheid, duidelijkheid en dus praktische bruikbaarheid" [Casimir en Verheyen, s.a.]. De schoolwandkaart werd een degelijk en bruikbaar leermiddel bij het twintigste-eeuwse aardrijkskunde-onderwijs. Zijn wilde haren had hij eindelijk verloren.
Literatuurlijst
- Bloem, H.W. en J. ter Gouw, De tentoonstelling voor onderwijs te Amsterdam in 1860. - Amsterdam, 1861. - Blz. 157 en 160.
- Brink, L.E.S., Een zee zo zwart als de nacht: De geologische schoolwandkaart van Noord-Holland van W. Kloeke, in: Caert-Thresoor 23 (2004) nr. 2, p. 42-47.
- Brink, L.E.S., De aardrijkskundige wandkaarten van uitgeverij W.J. Thieme & Cie: Van de ene vernieuwing naar de andere, in: Geo-Info 2 (2005), blz. 410-417.
- Brink, L.E.S., Nog meer kaarten van Bos: R. Bos uit de schaduw van P.R. Bos, in: Geografie 15 (2006), nr. 1, blz. 38-39.
- Brink, L.E.S. en L.M.A. Holl, De aardrijkskundige wandkaarten van Noordhoff en Wolters: Van de ene herdruk naar de andere, in: Kartografisch Tijdschrift XXVIII (2002) nr. 4, p. 74-80.
- Brink, P. van den, De afdeling ‘Nederland’ van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap 1876-1910, in: Kartografisch Tijdschrift XXVIII (2002), nr. 1, blz. 38.
- Casimir, R., en J.E. Verheyen, Paedagogische Encyclopaedie. - Groningen, Antwerpen, s.a. - Deel I, blz. 28.
- Koeman, C., Nederlandse atlassen uit de 19e eeuw, in: K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift II (1968), blz. 400-413.
- Koonings, J., De School: Practische paedagogiek ten dienste van onderwijzers. - Zutphen, 1890. - Blz. 60.
- N.N., Onderwijs in de Aardrijkskunde. - Leiden, Deventer, Groningen, 1820. - Eerste stuk, 'Voorberigt'.
- Ormeling, F.J., Biografie van de Bosatlas [1877-heden]. - Groningen, 2005. - Blz. 19.
- Veth, P.J., Populaire aardrijkskunde in ons vaderland, in: De Gids 16 (1852), II, blz. 538.
- Vries, D. de, De Nieuwe Hand-atlas der Aarde (1855) door Hendrik Frijlink: Een Nederlandse Stieler in statu nascendi, in: Caert-Thresoor 19 (2000), blz. 37.
Samenvatting
Nederlandse wandkaarten in het negentiende-eeuwse aardrijkskunde-onderwijs
Aan het begin van de negentiende eeuw verschenen de eerste schoolwandkaarten in Nederland, onder meer door toedoen van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Deze kaarten waren door hun geringe formaat nauwelijks geschikt voor klassikaal gebruik. Onder invloed van Duitse voorbeelden en gestimuleerd door het 'Nederlandsch Onderwijzers-Genootschap' kwamen in de periode 1840-1850 schoolwandkaarten van een groter formaat beschikbaar. Door de vele details waren ook deze kaarten echter nog steeds niet geschikt voor gebruik op afstand. Pas na vele experimenten op het gebied van kartografische vormgeving konden aan het einde van de negentiende eeuw ontwerpregels worden opgesteld. De toepassing ervan maakte eindelijk van de schoolwandkaart een bruikbaar leermiddel.
Opm.: voor de tabel wordt verwezen naar ons artikel in Geo-Info of naar ons boek 'De wereld aan de wand'.
|