gepubliceerd in: Geo-Info, 4 (2007), nr. 4, p. 172-180
Antiquariaat De Wereld aan de Wand
XVI Thematische verschijnselen in de Nederlandse schoolwandkaarten: Thema's aan de muur
door Lowie Brink
De meeste in Nederland uitgegeven schoolwandkaarten zijn als overzichtskaarten aan te duiden. Op dergelijke kaarten wordt de topografie van een groot gebied (sterk) vereenvoudigd weergegeven. Als echter in een schoolwandkaart niet de topografie centraal staat, maar de geografische verspreiding van één of meerdere verschijnselen, dan is er sprake van een thematische schoolwandkaart. In dit artikel wordt een historisch overzicht van deze kaarten gegeven.
De opkomst van wetenschappen als geologie, statistiek en geografie in de eerste helft van de 19de eeuw heeft als bijeffect dat ook de thematische kartografie tot ontwikkeling komt [Robinson, 1982; Egmond en Ormeling, 2006]. Ofschoon er al in 1801 sprake is van twee productenkaarten in een 'Eerste Schoolboek der aardbeschrijving' [Koeman, 1983], zouden thematische schoolkaarten pas in de loop van de tweede helft van de 19de eeuw gangbaar worden. Vooral wat betreft schoolwandkaarten was dit aantal nog zeer beperkt. Zo klaagt H. Zondervan in 1896 over het gebrek aan thematische schoolwandkaarten als aanvulling op de thematische kaarten in schoolatlassen [Zondervan, 1896]. Het belang van thematische kaarten in de schoolkartografie nam in de twintigste eeuw steeds verder toe. Met name in schoolatlassen voerden deze kaarten na circa 1960 de boventoon [Ormeling en Vaart, 2005, p. 56]. Bij schoolwandkaarten zouden de overzichtskaarten echter in de meerderheid blijven. Door het grote aantal thema's en het snel verouderen van sociaal-economische kaarten is de, in vergelijking met de atlas, veel duurdere schoolwandkaart voor thematische kartografie eigenlijk minder geschikt. Het aantal middelbare scholen in Nederland, potentiële gebruikers van thematische schoolwandkaarten, is verder vaak te klein om dergelijke uitgaven rendabel te maken. Hieronder zullen we laten zien dat er desondanks op fysisch en vooral op sociaal-economisch gebied nog veel pogingen zijn ondernomen om de schoolwandkaart thematisch bij te scholen. We zullen ons daarbij beperken tot aardrijkskundige schoolwandkaarten met een duidelijk thematisch karakter. Overzichtskaarten met een licht thematische inslag (bijvoorbeeld de soms met 'geologisch' aangeduide grondsoortenkaarten) of met één of meerdere thematische inzetten of bijkaarten zullen niet worden genoemd. Geschiedkundige (historische) schoolwandkaarten worden ook tot de thematische kartografie gerekend, maar verdienen een aparte behandeling.
Fysische thema's
Het pionierswerk in de tweede helft van de 19de eeuw op het gebied van schoolatlassen met fysische kaarten (bijvoorbeeld geologische, geomorfologische, klimatologische en hydrografische kaarten) is een duidelijke illustratie van de wet van de remmende voorsprong. Deze wet bleek al geldig in Duitsland, aangezien de 'Physikalischer Schul-atlas' uit 1850 van H. Berghaus, een ingekorte versie van zijn 'Physikalischer Atlas', te gecompliceerd werd bevonden en geen commercieel succes was [Ormeling sr., 1999]. Maar ook in Nederland werd pionierswerk niet beloond, zoals dat van J. Kuyper, over wie werd gezegd dat zonder hem het Aardrijkskundig Genootschap moeilijk was voor te stellen. Zijn schoolatlassen uit 1863 ('Natuur- en Staathuishoudkundige Atlas van Nederland' met fysische en sociaal-economische kaarten) en uit 1874 ('Atlas der Natuurkundige Aardrijksbeschrijving' met voornamelijk fysische kaarten) werden als te moeilijk beoordeeld en beleefden geen herdruk [Homan, Koeman en Werner, 1985]. En hetzelfde lot trof de 'Atlas der Natuurkundige Aardrijkskunde' uit 1874 van twee grondleggers van het aardrijkskunde-onderwijs aan de in 1863 opgerichte H.B.S., C.M. Kan en N.W. Posthumus.
Vocht in den dampkring
In vergelijking met schoolatlassen was de situatie voor fysische schoolwandkaarten zeker niet gunstiger. Dat heeft ook A. van Otterloo gemerkt, een leraar aan een handelsschool in Amsterdam, veelpublicist op het gebied van het handelsonderwijs en van 1859 tot zijn dood in 1882 lid van het hoofdbestuur van het 'Nederlandsch Onderwijzers-Genootschap'. Dit genootschap speelde in de jaren '40 van de 19de eeuw door middel van prijsvragen een grote rol bij het verschijnen van de eerste schoolwandkaarten in Nederland [Brink en Holl, 2005, p. 9]. Maar er werd naast het uitschrijven van prijsvragen ook wel een directere weg bewandeld. Leden van het hoofdbestuur van het onderwijzersgenootschap, zoals C.A.C. Kruyder en A. van Otterloo, publiceerden zelf ook schoolwandkaarten, en ook deze kaarten waren vernieuwend. De bij C.L. Brinkman uitgegeven 'Natuurkundige Wandkaarten, ten dienste van het middelbaar en meer uitgebreid lager onderwijs' (1871-1872) van Van Otterloo zijn waarschijnlijk de eerste in Nederland uitgegeven fysische schoolwandkaarten. Van Otterloo is mogelijk op het idee gekomen voor deze wandkaarten door de gegevens over 'thermometerstanden' en 'vocht in den dampkring' op Starings 'Schoolkaart voor de Natuurkunde en de Volksvlijt van Nederland' (1860, [Bakker, Ebbers en Hamming, 1981]), die te omschrijven is als polythematisch of ook wel als fysisch-economisch (bij de sociaal-economische thema's zullen we deze invloedrijke wandkaart dan ook weer tegenkomen). Van Otterloo's vernieuwing werd echter niet beloond. Van de zes geplande wandkaarten (elk in vier bladen) zijn er maar drie werkelijk uitgegeven ('Isothermenkaart', 'Regenkaart' en een 'Kaart van cultuur-, boom- en heestergewassen in Europa'). Onnodig te vermelden dat deze drie niet herdrukt zijn.
1. 'Wereldkaart ten gebruike bij het onderwijs in de natuurkundige aardrijkskunde' van C.M. Kan en N.W. Posthumus ([1875], schaal [circa 1:18.500.000], 6 bladen, 127 x 182 cm, collectie Bibliotheek Universiteit van Amsterdam).
Drijfijs der polen
De 'Wereldkaart ten gebruike bij het onderwijs in de natuurkundige aardrijkskunde' (1875, 6 bladen, 127 x 182 cm, zie fig. 1) van de ook met hun atlas niet zo fortuinlijke Kan en Posthumus verging het niet veel beter. Op de hoofdkaart staan vrij duidelijk aangegeven de vegetatiezones, zeestromen en isothermen, minder duidelijk de dieptelijnen en erg opvallend het gebied van het 'drijfijs der polen'. Weliswaar kreeg deze wandkaart op de 'Parijsche Aardrijkskundige Tentoonstelling' een zilveren medaille, maar uitgever Brinkman verkocht de kaarten daarna aan Voltelen, die ze weer verkocht aan Ten Brink, die er rond 1910, ondanks de in de fondscatalogus vermelde "zeer verlaagden prijs", nog steeds mee in zijn maag zat. Geluk bij een ongeluk was het dat al die informatie in de vorm van isothermen, isobaren, isorachiën, isogonen en isoklinen (zie fig. 2), etc. op de hoofdkaart en op de vier van een afstand onduidelijke wereldkaartjes daaronder niet zo snel verouderde.
2. Fragment (rechter onderhoek) van de wereldkaart uit fig. 1 met als titel: 'Kaart der isogonen en isoklinen'. Dit zijn lijnen waar de declinatie respectievelijk inclinatie van de magnetische veldsterkte gelijk is.
Het is niet verwonderlijk dat er na de experimenten van Van Otterloo en van Kan en Posthumus in Nederland vrijwel geen echt fysische schoolwandkaarten meer zijn uitgegeven (de in de jaren '50 van de twintigste eeuw door Wolters uitgegeven Wenschow-reliëfkaarten zouden misschien fysisch genoemd kunnen worden). Als een school niet genoeg had aan de fysische kaartjes in atlassen, en per se kaarten met klimaattypen, isothermen, zeestromen, winden, bewolking, neerslaghoeveelheden, etc. aan de muur wilde zien, kon zij altijd nog in Duitsland terecht (bijvoorbeeld voor de 'Physikalischer Wandatlas' van H. Haack).
Sociaal-economische thema's
In de bovengenoemde atlas van J. Kuyper uit 1863 zijn de kaarten onderverdeeld in vijf 'afdeelingen': (1) bodem, (2) bevolking, (3) middelen van bestaan, (4) financiën en verkeer (onder meer een 'Administratieve Kaart') en (5) godsdienst en onderwijs. De laatste vier groepen zouden we tegenwoordig karakteriseren als 'sociaal-economisch'. Het is opmerkelijk dat Kuypers indeling maar weinig verschilt van een ruim honderd jaar later gegeven indeling van sociaal-economische kaarten: (a) bevolkingskaarten, (b) economische kaarten, (c) politiek-administratieve kaarten en (d) cultuurkaarten [Salistschew, 1967]. Zo niet het enige dan toch wel het fraaiste voorbeeld van een schoolwandkaart met een bevolkingsthema (a) is de door De Erven J.J. Tijl uitgegeven 'Volkenkaart van Nederlands Oost-Indië' van R.E. Kaltofen (1941, 120 x 165 cm). Een verkleinde reproductie van deze laatste stuip van uitgeverij Tijl op het gebied van schoolwandkaarten is te bewonderen (zonder de stokken helaas) in het supplement van de tweede editie van de 'Grote Atlas van Nederlands Oost-Indië' [Diessen et al., 2004]. Schoolwandkaarten met een cultureel thema (d) zijn ook beperkt in aantal, en hebben doorgaans de verspreiding van de zending en/of de missie in Oost- en West-Indië of de verspreiding van het katholieke geloof in Nederland [Brink en Holl, 2005, p. 89] tot onderwerp. De meeste sociaal-economische schoolwandkaarten zijn economisch (b) van karakter. In de rest van deze paragraaf zullen deze dan ook worden besproken.
3. Fragment van de 'Handelskaart van Europa' van J.J. ten Have ([1904], schaal 1:3.333.000, 9 bladen, 158 x 178 cm, Kaartenverzameling Bibliotheek Vrije Universiteit, Amsterdam). De voor de handel belangrijke rivieren zijn uitzonderlijk breed getekend.
Vader der economische geographie
Door industrialisering, imperialisme, vrijhandel en het steeds intensiever wordende wereldverkeer werd in de tweede helft van de 19de eeuw kennis van de economische ontwikkelingen steeds belangrijker geacht. Het is dan ook in deze periode dat de grondslagen van de economische geografie werden gelegd, allereerst in Duitsland (K. Andree, 'Geographie des Welthandels', 1867-1872) en in Frankrijk (Levasseur) en wat later in Engeland (Chisholm) [Vermooten, 1941]. Maar ook in Nederland hebben we een "vader der economische geografie": H. Blink, onderwijzer, leraar, doctor, privaatdocent, lector, buitengewoon hoogleraar, autodidact en veelschrijver. Vanaf circa 1900 stortte hij zich op de nog in ontwikkeling zijnde economische geografie, en richtte in 1909 de 'Nederlandsche Vereeniging voor Economische Geographie' op. Zijn bekering tijdens de eeuwwisseling tot deze nieuwe richting in de geografie is ook terug te vinden in zijn schoolwandkaarten. Heeft zijn bij H. ten Brink verschenen 'Kaart van Nederland voor schoolgebruik bewerkt' uit 1894 nog twee fysische (hydrografische) inzetten, zijn in 1903 bij dezelfde uitgever verschenen 'Eerste Schoolkaart van Nederland' heeft daarentegen twee economische inzetten: de havenwerken van de handelssteden Amsterdam en Rotterdam. Geheel economische schoolwandkaarten heeft Blink zelf niet vervaardigd, maar we zullen hierna zien dat hij op dit gebied wel een en ander in gang heeft gezet.
4. Fragment (rechter onderhoek) van de schoolwandkaart van 'Noord-Holland' van J.J. ten Have
([1908], schaal 1:130.000, 1 blad, 97 x 75 cm). De grondsoortenkleuren zijn vervangen door bodemgebruikkleuren.
Aanzienlijk afwijkende voorstellingen
De 19de eeuw is overigens niet helemaal verstoken gebleven van economische schoolwandkaarten. Maar met twee landbouwkaarten van Nederland van W.C.H. Staring (1869, uitgegeven door Smulders) en J.A. ten Klooster (1881, uitgegeven door Engels & Zn., titel vermeldt 'voor schoolgebruik') en een kaart van 'Nederlands verkeerswegen' van K. Bottema (1896, uitgegeven door Gebr. Luyt, nr. 5 in de serie 'Wandkaarten voor de lagere school') zijn de belangrijkste waarschijnlijk al genoemd. Handel en industrie kwamen er nog zeer bekaaid af. Dit zou echter in het begin van de twintigste eeuw veranderen. Het aantal handelsscholen nam vanaf 1905 sterk toe. In de schoolgeografie kregen economische aspecten steeds meer aandacht. De Haagse hoofdonderwijzer J.J. ten Have liet zien een goede neus te hebben voor nieuwe trends in de schoolkartografie. In 1912 was hij de eerste met een bij Ykema uitgegeven, alleen maar economische kaarten bevattende 'Handelsatlas' voor het handelsonderwijs. Maar nog eerder, in 1904, deed hij ook al pionierswerk met een 'Handelskaart van Europa' (9 bladen, 169 x 179 cm) met daarin afgebeeld "de voorname handelswegen te land en te water, de hoofdverkeerswegen te water, de handelssteden en zeehavens en de hoofdproducten". Alle producten (landbouw, veeteelt, delfstoffen) worden op de wandkaart nog eenvoudigweg met hun namen aangegeven. De voor de scheepvaart belangrijke rivieren zijn zo uitzonderlijk breed getekend, dat het West-Europese laagland er een geheel ander aanzien door krijgt (zie fig. 3). In de acht jaar later verschenen handelsatlas is het gebruik van kaartsymbolen geavanceerder, hoewel merkbaar is dat Ten Have geworsteld heeft met het nieuwe probleem van het visualiseren van een grote hoeveelheid economische gegevens in voor schoolgebruik bedoelde kaarten ("Ik kwam dikwijls tot voorstellingen, aanzienlijk afwijkend van die der bestaande kaartwerken", voorbericht 'Handelsatlas'). Ten Have maakte echter in de atlas en op de kaart niet de oude fout van de 19de-eeuwse overlading: "De volledigheid werd opgeofferd aan de duidelijkheid." En het wordt eentonig, maar zeer vernieuwend in 1908 was ook zijn serie van elf economische schoolwandkaarten van de Nederlandse provincies (zie fig. 4). Markt-, vissers- en fabrieksplaatsen worden hierop aangegeven met vlaggetjes op de plaatssymbolen of onderstrepingen van de plaatsnamen, maar bijzonder is vooral dat de traditionele grondsoortenkleuren vervangen zijn door bodemgebruikkleuren. Ten Have was met dit laatste zijn tijd ver vooruit, want de grondsoorten op de Nederlandse school(wand)kaarten zouden pas veel later in de twintigste eeuw werkelijk plaats maken voor het bodemgebruik.
5. Schoolwandkaart 'Het Wereldverkeer' van G.A. Leipoldt en J.F. Niermeyer ([1905], 4 bladen, 147 x 217 cm, collectie Koninklijke Bibliotheek, Den Haag). In de inzet staan de 'passagiers- en goederendiensten naar, van en tusschen Nederlandsch-Indische havens' vermeld.
Vele stoombootlijnen in een oceaan
Ook honderd jaar geleden maakte de wereldwijde handel wereldwijde verkeerswegen noodzakelijk, die vervolgens weer op schoolkaarten moesten worden afgebeeld. Hierboven is al de kaart 'Nederlands verkeerswegen' uit 1896 genoemd, maar uitgeverij Wolters pakte het grootser aan met een schoolwandkaart van 'Het Wereldverkeer' (1905, 4 bladen, 147 x 217 cm, zie fig. 5). Deze door G.A. Leipoldt en J.F. Niermeyer vervaardigde kaart gaf "de voornaamste stoomboot- en spoorlijnen, karavaanwegen, telegraaflijnen en -kabels" weer. Van Niermeyer, de opvolger van P.R. Bos bij Wolters, is bekend dat hij onder invloed van de Franse 'géographie humaine' meer dan zijn voorganger aandacht wilde besteden aan de mens in de geografie [Ormeling en Vaart, 2005, p. 37]. Met dertien verschillende kleuren zijn op deze staatkundige wereldkaart de landen en hun 'koloniale bezittingen' aangegeven. Ook de stoombootlijnen worden met de gebruikte kleuren aan de landen toegekend, en tevens wordt van deze lijnen begin- en eindpunt en de reisduur in dagen vermeld. Vooral in de Atlantische Oceaan en in de Middellandse Zee zijn de vele gekleurde stoombootlijnen echter maar moeilijk van elkaar te onderscheiden (zie fig. 6). Ook de weergave van de talrijke in die wateren aanwezige, voor communicatie bedoelde telegraafkabels draagt niet bij tot het kartografische communicatieproces. Van een afstand is slechts te zien dat het op sommige plekken een drukte van belang moet zijn. Tekenend voor de tijdsgeest is dat een van de voornaamste kritiekpunten van een recensent in het tijdschrift van het Aardrijkskundig Genootschap (1906, p. 349) het ontbreken van de zeilvaartlijnen is. De met deze schoolwandkaart gelijkenis vertonende Bosatlaskaart 'Koloniën en Wereldverkeer' van P.R. Bos (vanaf 1904 herzien door Niermeyer) is duidelijker doordat veel minder stoombootlijnen zijn aangegeven en bovendien alle buitenlandse lijnen dezelfde kleur hebben. Het grote formaat van de op een afstand te gebruiken schoolwandkaart heeft de auteurs blijkbaar ten onrechte het idee gegeven dat ze veel meer gegevens konden opnemen dan aanwezig in de schoolatlaskaart. Opmerkelijk is ten slotte dat de kaart al in 1906, één jaar na de uitgave, werd verkocht aan de grote concurrent Noordhoff, waarschijnlijk als gevolg van een grote reorganisatie bij Wolters. Noordhoff heeft nog bijna dertig jaar lang geprobeerd de kaart te slijten aan scholen ("van nut voor den aanstaanden koopman"), maar ook, zo veel middelbare scholen en handelsscholen waren er immers niet, aan nijvere 'koopmannen' in kantoren.
6. Fragment (Atlantische Oceaan) van de schoolwandkaart 'Het Wereldverkeer' uit fig. 5. De vele stoombootlijnen en telegraafkabels zijn moeilijk uit elkaar te houden.
Een kaartje uit Bakoe
Niet alleen de uitgevers Ykema, Wolters en Noordhoff zagen handel in de nieuwe economische richting van de geografie, ook de kleine en eigenzinnige uitgeverij Ten Brink vond dat zij bij de tijd moest blijven. Deze uitgever had niet alleen Blink aan zich weten te verbinden, maar ook een andere geografische beroemdheid, R. Schuiling. Die was aanvankelijk zeer 'landschappelijk' georiënteerd, maar had op latere leeftijd "het nieuwe geluid in de aardrijkskunde gehoord" [Baren et al., 1924], en vervaardigde in 1914 samen met J. Schokkenkamp een '[Wand]kaart der Hoofdmiddelen van Bestaan in Nederland' (zie fig. 7). Op deze kaart wordt het bodemgebruik aangegeven met vier vlakkleuren en worden zeven 'hoofdgroepen van nijverheid' aangeduid door gekleurde dikke lijnen. De symbolen voor industriesteden binnen deze gebieden van nijverheid hebben dezelfde kleur als de 'kleurlijn' van dat gebied. Het goed doordachte kleurgebruik en de toepassing van proportionele symbolen (voor 'visschershavens') verraden de invloed van een kartografisch geschoold tekenaar: J. Schokkenkamp, een leerling van Schuiling, en rond 1914 werkzaam als 'geologisch teekenaar te Bakoe'. Dat Schuiling zich "niet met gebonden handen en voeten aan die nieuwe [economische, LB] richting" overgaf, blijkt misschien al uit het relatief kleine formaat van deze kaart (81 x 66 cm). Het blijkt in ieder geval uit zijn toelichting in de fondscatalogus van Ten Brink, waarin hij de 'geologische grondslag' (grondsoorten) van zijn op groot formaat uitgevoerde schoolwandkaart van Nederland nog eens verdedigt, en de 'agronomische grondslag' (bodemgebruik) daarvoor ongeschikt acht: "Men versnippert het landschap zoodoende tot onherkenbaar worden toe." Het gedeelte over bodemgebruik was ongetwijfeld vooral gericht aan Ten Have. Schuiling, ook wel de 'stoere Drent' genoemd, had zich nog lang niet gewonnen gegeven.
7. '[Schoolwand]kaart der hoofdmiddelen van bestaan in Nederland' van R. Schuiling en J. Schokkenkamp ([1914] , schaal 1:400.000, 1 blad, 81 x 66 cm). Gebruik moest worden gemaakt van een afbeelding in een fondscatalogus van de uitgever, H. ten Brink (circa 1920).
Te flaauw en te weinig in het oog vallend
Net zoals het dilemma volledigheid versus duidelijkheid is de hierboven aangeroerde kwestie grondsoorten (fysisch) versus bodemgebruik (sociaal-economisch) te beschouwen als een rode draad in de geschiedenis van de Nederlandse schoolwandkaart. De keuze tussen grondsoorten en bodemgebruik heeft de (school)gemoederen lang bezig gehouden. In een enkel geval werd geprobeerd deze keuze te omzeilen door voor beide te kiezen. Een duidelijke weergave van zowel grondsoorten als bodemgebruik is op één wandkaart echter zeer moeilijk te verwezenlijken. De allereerste poging om deze dubbele aanwijzing te verwezenlijken, Starings 'Schoolkaart voor de Natuurkunde en de Volksvlijt van Nederland' uit 1860, is een goede illustratie daarvan. Van alle geologische en geografische kennis over Nederland anno 1860, die op deze kaart bijeen is gesprokkeld, zijn alleen de vlakkleuren van de grondsoorten op een afstand nog redelijk duidelijk waarneembaar. De arceringen voor de achttien aangegeven landbouwstelsels zijn van dichtbij al moeilijk te ontcijferen. Staring gaf dat in 1870 ook zelf ruiterlijk toe: "De eenvoudige teekens, schrappen en punten, waardoor thans op de schoolkaart de stelsels onderscheiden worden, zijn te flaauw, te weinig in het oog vallend." [Bakker, Ebbers en Hamming, 1981] Een moedige maar ietwat Don Quichot-achtige poging om deze dubbele aanwijzing op één schoolwandkaart toch weer in de praktijk te brengen, deed H.J. Smid, een 'hoofd eener school te Wildervank'. Het experiment beperkte zich tot twee op een ongebruikelijk grote schaal uitgevoerde provinciekaarten en werd uitgevoerd bij twee verschillende uitgevers: 'Schoolwandkaart van de provincie Groningen' (bij P. Noordhoff, 1909, 1 : 40.000, 9 bladen, 202 x 235 cm) en 'Schoolwandkaart van de provincie Friesland' (bij H. ten Brink, circa 1915, 1 : 50.000, 6 bladen, 191 x 163 cm). Op de kaart van Friesland, experiment nr. 2, zijn aan elf van de zestien theoretisch mogelijke combinaties van vier grondsoorten en vier bodemgebruiktypen in een matrix in de legenda een kleur (grondsoort) en een arcering (bodemgebruik) toegekend (zie fig. 8). Iets dergelijks had Staring in 1860 ook al toegepast, maar de dubbele aanwijzing is bij Smid veel eenvoudiger (slechts 16 theoretische combinaties in plaats van 180 bij Staring) en bovendien grafisch duidelijker voorgesteld. Toch is het resulterende kaartbeeld van experiment nr. 2, maar ook van nr. 1, nog steeds te complex voor een schoolwandkaart. Voor zover bekend is het van andere experimenten met deze dubbele aanwijzing nooit meer gekomen.
8. Fragment (linker onderhoek) van de 'Schoolwandkaart van de provincie Friesland' van H.J. Smid ([circa 1915], schaal 1:50.000, 6 bladen, 191 x 163 cm). Op deze kaart zijn zowel grondsoorten als bodemgebruik aangegeven.
Schoolkaarten vol plaatjes
Na de eerste verkenningen op het gebied van economische schoolwandkaarten zou het tot 1940 opmerkelijk rustig blijven. De aandacht voor de 'middelen van bestaan' nam echter steeds verder toe, en in 1941 introduceerde uitgeverij Dijkstra een sociaal-economische aardrijkskundemethode van W. Bakker en H. Rusch. De atlaskaarten en de wandkaarten van deze methode bevatten voor het eerst in de geschiedenis van de Nederlandse schoolkartografie een groot aantal kleine illustraties, 'plaatjes', om de diverse economische activiteiten voor schoolkinderen tot leven te laten komen [Brink en Holl, 2005, p. 87]. Het succes van deze methode deed uitgeverij Van Goor en Zonen besluiten in de jaren '50 een soortgelijke methode (ook met wandkaarten) te ontwikkelen. En ook Wolters-Noordhoff, in 1968 na een fusie ontstaan, stapte in de jaren '70 over van grondsoorten naar bodemgebruik, zowel op de provinciekaarten van de Bosatlas [Ormeling en Vaart, 2005, p. 26] als op de schoolwandkaarten van Nederland en van acht Nederlandse regio's. Het in 1949 opgerichte Cartografisch Instituut Bootsma kwam met een reeks van innovatieve producten op de markt, waaronder de in 1962 gestarte, opvallende 'Falks Nieuwskaartenserie'. In deze reeks (sociaal-)economische schoolwandkaarten kwamen zeer actuele, vaak in het nieuws terugkerende onderwerpen aan bod, zoals 'Eurovrachtkaart' (1963), 'Gevleugeld verkeer' (1965) en 'Eiwit uit zee' (1965). Ook in deze serie opgenomen was de wandkaart 'Nederlands-Antilliaans welvaartsstreven' uit 1963 (zie fig. 9) over het in de jaren '60 opgevatte 'tien jaren plan' om de economie van de Nederlandse Antillen te versterken. De wandkaarten van deze serie werden vrijwel alle gunstig besproken door de kartograaf J. Schokkenkamp in het Geografisch Tijdschrift. Wie bekend is met de kritische pen van deze ervaren recensent, weet dat dit geen gering compliment is.
9. Schoolwandkaart 'Nederlands-Antilliaans welvaartsstreven' van H. Dennert (1963, 1 blad, 80 x 115 cm). Deze kaart is nummer 7 in de serie 'Falks Nieuwskaartenserie' uitgegeven door het Cartografisch Instituut Bootsma.
De rol van de schoolwandkaart
De carrière van de thematische schoolwandkaart haalt het niet bij die van de thematische schoolatlaskaart. De relatief hoge aanschafprijs en het geringe aantal afnemers maakte de schoolwandkaart niet geschikt als medium voor de kartografische weergave van het steeds groter wordende aantal onderwerpen in de thematische schoolkartografie. De gebruikte kartografische technieken op het beperkte aantal uitgegeven thematische schoolwandkaarten zijn verder vrij eenvoudig (vlakkleuren, isolijnen), terwijl karakteristieke technieken om thematische verschijnselen weer te geven vrijwel afwezig zijn (zoals in choropleten en bewegingskaarten; proportionele symbolen). Een van de weinige kartografische ontwikkelingen van de thematische schoolwandkaart die naar voren komt is de lagere informatiedichtheid van de twintigste-eeuwse kaarten in vergelijking met die van de 19de eeuw, resulterend in wandkaarten die op een afstand veel duidelijker zijn. Een ontwikkeling die overigens ook bij 'losse' of in boeken en tijdschriften opgenomen thematische kaarten aangetroffen wordt (zie kaarten.library.uu.nl). De Nederlandse schoolwandkaart bleef vasthouden aan zijn traditionele rol als overzichtskaart, geschikt als illustratiemateriaal bij de aardrijkskundeles en als overhoringsmiddel van de regionaal ingedeelde lesstof, en kon de 'thematisering' van het aardrijkskunde-onderwijs na circa 1960 niet goed volgen. Zijn huidige rol is daardoor, in vergelijking met de letterlijk en figuurlijk centrale positie die hij zo'n honderd jaar geleden innam, vrij marginaal geworden. "Het oude ruimt het veld, door 't nieuwe weggedreven." (Lucretius, 3, 977)
Dit artikel is een bewerking van het gedeelte over thematische kartografie in het boek 'De wereld aan de wand'.
Literatuur
-Bakker, H. de, G. Ebbers en C. Hamming, Dr. W.C.H. Staring: Een beknopte beschrijving van zijn aardkundige kaarten en van zijn woongebied. - In: Boor en Spade 20 (1981), p. 44-45.
-Baren, J. van, et al., Geografische bijzonderheden, [gedenkboek ter gelegenheid van de 70e verjaardag van R. Schuiling]. - [Groningen, 1924]. - Voorbericht.
-Brink, L.E.S. en L.M.A. Holl, De wereld tussen twee stokken: De geschiedenis van de Nederlandse schoolwandkaarten. - Nijmegen, 2005.
-Diessen, J.R. van, F.J. Ormeling et al., Grote atlas van Nederlands Oost-Indië. - Zierikzee, Utrecht, 2004. - Tweede editie, p. 458-459.
-Egmond, M. van en F.J. Ormeling, Thematische kartografie van Nederland op internet. - In: Geo-Info 3 (2006), p. 408-414.
-Homan, H.J.A., C. Koeman en J.W.H. Werner, Het beeld der aarde: De Nederlandse schoolatlas 1880-1940. - Alphen aan den Rijn, 1985. - p. 20.
-Koeman, C., Symbolen op een tweetal produktenkaarten in een Nederlands aardrijkskundeleerboek uit 1801. - In: Caert-Thresoor 2 (1983), p. 22-23.
-Ormeling, F.J. en R.J.F.M. van der Vaart, Biografie van de Bosatlas (1877-heden). - Groningen, 2005.
-Ormeling sr., F.J., Mijlpalen in de ontwikkeling van de schoolatlas. - In: Geografie Educatief 8 (1999), 3, p. 25.
-Robinson, A.H., Early thematic mapping in the history of cartography. - Chicago, London, 1982.
-Salistschew, K.A., Einführung in die Kartographie. - Gotha, Leipzig, 1967. - Deel I, p. 90.
-Vermooten, W.H., De mens in de geografie. - Assen, 1941. - p. 117-125.
-Zondervan, H., Aanschouwelijkheid bij het aardrijkskundig onderwijs. - In: Vragen des Tijds 22 (1896), p. 260.
Samenvatting
Een overzicht is gegeven van de in de 19de en twintigste eeuw verschenen aardrijkskundige Nederlandse schoolwandkaarten met een duidelijk thematisch karakter. Schoolwandkaarten met fysische thema's zijn slechts mondjesmaat uitgegeven, en bleken commercieel gezien weinig succesvol. Sociaal-economische thema's worden vaker op schoolwandkaarten aangetroffen. De economische onderwerpen overheersen daarbij, als gevolg van de opkomst van de economische geografie in Nederland na circa 1900. In tegenstelling tot de schoolatlas, waar thematische kaarten vanaf circa 1960 de boventoon voeren, bleek de schoolwandkaart minder geschikt voor het weergeven van het grote aantal thematische verschijnselen. Dit is wellicht de belangrijkste oorzaak van het sterk teruggelopen gebruik van schoolwandkaarten.
|