gepubliceerd in: Caert-Thresoor, 28 (2009), nr. 4, p. 89-97
Antiquariaat De Wereld aan de Wand
XIX Een kartografische tweekamp tussen geografische zwaargewichten: De schoolwandkaarten van Nederland van Beekman (1888) en Blink (1894)
door Lowie Brink
Beekmans boek Nederland als Polderland (1884) en Blinks antwoord daarop, Nederland en zijne Bewoners (1887-1892), markeren ontegenzeggelijk het begin van de moderne Nederlandse geografiebeoefening. Vrijwel onbekend is echter dat Beekman en Blink kort na het verschijnen van deze standaardwerken ieder voor zich een gedetailleerde schoolwandkaart van Nederland op de schaal van 1:175.000 hebben vervaardigd. Deze twee kaarten geven de unieke mogelijkheid om te onderzoeken hoe de geografische denkbeelden van de ambitieuze 'jonge Beekman' en de zo mogelijk nog ambitieuzere 'jonge Blink' kartografisch vorm hebben gekregen.
De fundamenten van de moderne Nederlandse samenleving kunnen worden gelegd in de periode 1870-1914, ook wel de Tweede Gouden Eeuw genoemd. [1] En het is niet toevallig dat ook de moderne Nederlandse geografiebeoefening in deze periode vorm begint te krijgen. [2, 3] De aanstelling in 1877 van C.M. Kan als hoogleraar in de geografie in Amsterdam [4] en de oprichting in 1873 van het Aardrijkskundig Genootschap, inclusief een 'Afdeeling Nederland' in 1876 [5], zijn de eerste tekenen daarvan. Maar deze zwaluwen maken nog geen geografische zomer. Integendeel, er heerste in die jaren nog veel verwarring en verdeeldheid onder geografen. Door Duitse invloeden kregen de geologie en fysische geografie steeds meer overwicht, en schoolgeograaf P.R. Bos stelde in 1878 dan ook duidelijk: "De geographie is een deel van de geologie en ze is dus natuurwetenschap." [6] Leraar geschiedenis en aardrijkskunde G.J. Dozy stond daar lijnrecht tegenover [7], maar Bos vond een medestander in de eerste gepromoveerde geograaf in Nederland, H. Blink: "Dozy beschouwt de geographie eigenlijk als een hulpwetenschap der geschiedenis." [8] Maar volgens aardrijkskundeleraar Timmerman was Blink later toch weer "van zijne uitsluitend geophysische richting teruggekeerd en dualist geworden". [9] Professor Kan beschouwde alle Nederlandse geografen als dualisten, en hij hield het erop dat de "denkbeelden over de aardrijkskunde als wetenschap alles behalve vaststaan." [10]
In deze verwarrende omgeving was het wachten op een werk dat duidelijk een richting zou aangeven. Een oud-genieofficier en wiskundeleraar zou met die eer gaan strijken. [11] Het vooral voor het onderwijs bedoelde Nederland als Polderland van A.A. Beekman bleek in 1884 een openbaring en een doorbraak, en zou de grondslag leggen van de geografie van Laag Nederland. [12] Interessant is dat dit ook nu nog bekende standaardwerk een thans vergeten kartografische evenknie heeft gehad: Kaart van Nederland ten gebruike bij het onderwijs (1888, derde druk 1908, afb. 1). Dit blijkt duidelijk uit Beekmans eigen woorden: "In verband met de begrippen in Nederland als Polderland gegeven, ben ik thans [1887] bezig eene schoolkaart van Nederland te ontwerpen." [13] Vergeleken met de provinciekaarten in Beekmans Schoolatlas van Nederland (1889) geeft deze schoolwandkaart de nieuwe geografische denkbeelden in Nederland als Polderland overzichtelijk en onverbrokkeld weer.
1. Kaart van Nederland ten gebruike bij het onderwijs van A.A. Beekman uitgegeven door W.J. Thieme te Zutphen (derde druk, 1908, 9 bladen, 179 x 150 cm).
Beekmans succes bleef niet onopgemerkt in het nog kleine geografenwereldje. De hierboven reeds genoemde Blink zou de uitdaging aangaan, en ook een geografisch standaardwerk publiceren: Nederland en zijne Bewoners (1887-1892). Dit ambitieus opgezette werk in drie kloeke delen was overduidelijk bedoeld om Beekman voorbij te streven. [14] En evenals zijn rivaal zou Blink kort daarna een Kaart van Nederland voor schoolgebruik bewerkt (1894, afb. 2) vervaardigen, die als kartografische uitwerking van Nederland en zijne Bewoners kan worden gezien, en - net als zijn boek - bedoeld was om Beekmans schoolwandkaart te overtreffen. Getracht zal worden deze kartografische tweekamp tussen de makers van de twee schoolwandkaarten te reconstrueren. De kartografische verbeelding van de geografische ideeën van twee pioniers van de Nederlandse geografie kan daardoor aan het licht worden gebracht. Maar voordat de tweekamp begint, zullen we eerst de twee opponenten, Beekman en uitdager Blink, introduceren.
2. Kaart van Nederland voor schoolgebruik bewerkt van H. Blink uitgegeven door H. ten Brink te Meppel (eerste druk, 1894, 6 bladen, 178 x 156 cm).
BEEKMAN: "IN HET POLDERLAND VOLKOMEN DOORKNEED" [15]
'Grootmeester der Nederlandse geografie, cartografie en historie' is hij wel genoemd: Anton Albert Beekman (1854-1947, afb. 3). [16] Deze oud-militair en wiskundeleraar zou door een "ongekende drang tot schrijven en publiceren" [17] tot op hoge leeftijd wetenschappelijke en populaire werken produceren op het gebied van schoolaardrijkskunde, hydrografie, waterstaat, waterschapsrecht, bodemkunde, kartografie, historische geografie en toponymie. [18] Op 82-jarige leeftijd zat deze strijdbare, scherpzinnige en heetgebakerde autodidact "dikwijls nog over de teekentafel gebogen". [19] Een eredoctoraat van de Rijksuniversiteit Groningen en een erelidmaatschap van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap (de laatste overigens na een ruzie weer teruggezonden) waren dan ook welverdiend. Zijn eersteling op geografisch gebied, Nederland als Polderland (1884), heeft hem echter de meeste roem bezorgd, en was spoedig "volkomen in het algemene bewustzijn geabsorbeerd". [20]
3. Portret van de 'jonge Beekman' uit 1887 (foto: Iconografisch Bureau / RKD).
Nederland als Polderland is ontstaan doordat het Beekman - als wiskundeleraar aan een gymnasium - opviel dat het onderwijs in de aardrijkskunde van het eigen land stiefmoederlijk werd behandeld en onvolledig en onjuist werd gegeven. [21] Dit gold vooral voor het 'voornaamste deel des lands', het polderland: "Ik heb meermalen menschen gesproken, wonende in polders, die niet wisten wat een polder is." [22] Beekmans hydrografische tweedeling van Nederland in een gedeelte met kunstmatige afwatering - Laag Nederland - en een gedeelte met natuurlijke afwatering - Hoog Nederland - zou een vast onderdeel gaan uitmaken van de geografie van Nederland. [23, 24] Allerlei misverstanden over de polders en wateren van Nederland werden verder uit de weg geruimd: "Er komt geen droppeltje water van Utrecht ooit te Katwijk." [25]
De ideeën in Nederland als Polderland komen weer naar voren in de vier jaar later uitgegeven schoolwandkaart van Nederland (afb. 1), waarvan de verschijning werd bestempeld als een 'evenement'. [26] Ook deze kaart ontstond uit onvrede bij Beekman, maar ditmaal met de weergave van de hydrografie op de bestaande (school)kaarten: "Ik beweer dat er buiten de Topographische kaart en de Waterstaatskaart geen enkele Algemeene Kaart of Atlas bestaat, die juiste begrippen geeft van de werkelijkheid." [27] Op de schoolwandkaart wordt de hydrografie op een opvallende en zeer vernieuwende wijze weergegeven: de wateren in open verbinding met de zee zijn met blauw aangegeven, de andere wateren met zwart; een zware tekening van de buitendijken langs de zee en de open rivieren [28]; het aangeven van sluizen in kanalen, in afgesloten rivieren en in boezemwateren; de droogmakerijen zijn gearceerd; de rivierdikten staan in een juiste verhouding tot elkaar. Deze vernieuwingen geven vooral van Laag Nederland voor het eerst een begrijpelijke weergave van de waterstaatkundige situatie. In afbeelding 4 is een voorbeeld gegeven voor de omgeving van Rotterdam. Op een bekende en veel gebruikte schoolwandkaart van Schierbeek uit 1886 zijn alle wateren blauw en staan met elkaar in open verbinding, hetgeen sterk contrasteert met Beekmans voorstelling uit 1888 (dijken, sluizen, afgesloten water zwart). De nieuwe weergave van de hydrografie zou op veel na 1888 verschenen schoolwandkaarten van Nederland (bijvoorbeeld van Ten Have (1896), Huizinga (1902), Noordhoff (1909), Schuiling (1914) [29]) en in schoolatlassen (bijvoorbeeld de Bosatlas [30]) terugkeren. Beekman kon terecht al in 1891 klagen dat er geen auteur in Nederland was "van wien men op zoo'n ongehoorde wijze heeft nageschreven, nageteekend en nagemaakt" als van hem. [31] En er zou nog een geograaf-kartograaf komen die met een meer dan gemiddelde aandacht kennis zou nemen van de boeken en kaarten van Beekman: "onze even practische als wetenschappelijke geograaf Dr. H. Blink". [32]
4. Rotterdam en omgeving; boven: fragment van een schoolwandkaart van Nederland van H. Schierbeek (tweede druk, 1886; collectie Bodel Nijenhuis, Bibliotheek Universiteit Leiden), onder: idem van Beekman (derde druk, 1908).
BLINK: "BEZETEN VAN EEN ENORME WERKLUST" [33]
Terwijl Beekman zich vastbeet in Laag Nederland, heeft Hendrik Blink (1852-1931, afb. 5) zich aanvankelijk opgesteld als een allround geograaf. In 1886, een jaar voor het behalen van zijn doctorsgraad, schrijft hij al als een autoriteit op zijn gebied een lijvig artikel over De geographie als wetenschap [34]. Geboren en getogen in Drenthe had Blink niet alleen voor Laag Nederland maar zeker ook voor Hoog Nederland belangstelling. De loopbaan van deze zelfstandige autodidact is wonderbaarlijk (van landbouwer tot hoogleraar), en zijn productiviteit is ontzagwekkend: schrijver van talloze (hand)boeken, schoolboeken en meer dan 500 artikelen, spreekbuis van de Nederlandse geografie in het buitenland (Geographisches Jahrbuch) en populariseerder van wetenschappelijke kennis onder meer via zijn eigen tijdschrift Vragen van den Dag. Blink brak in 1908 met het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap en richtte in 1909 zijn eigen geografische vereniging op, de 'Nederlandsche Vereeniging voor Economische Geographie', na al in de tweede helft van de jaren '90 zijn belangstelling verlegd te hebben van de fysische geografie naar de economische geografie. Het verenigingstijdschrift werd uiteraard voor een groot deel door deze werkverslaafde volgeschreven.
5. Portret van de 'jonge Blink' uit 1895 (foto: Vragen van den dag X (1895), bij blz. 1).
Voor Nederland en zijne Bewoners (1887-1892) kwam Blinks bekering tot de economische geografie echter te laat. Dit werk stamt nog uit Blinks fysisch-geografische periode, en Nederland wordt dan ook uitgebreid 'oro-hydrographisch' behandeld. Blink had weliswaar gelijk toen hij schreef dat dit boek "het eerste zelfstandige, geheel op bronnenstudiën berustende werk is over de aardrijkskunde van Nederland" [35], maar hij laat dan na te vermelden dat er - althans voor Laag Nederland - toch een voorloper was: Nederland als Polderland. De geest van Beekman waart onmiskenbaar rond in Blinks handboek. De "zeer uitgebreide hydrographische hoofdstukken" [36] bevatten een "groote menigte waterstaatkundige details" [37] over polders, droogmakerijen, dijken, boezems, rivieren, beken, zeegebieden, stroomgebieden, etc. De arbeid aan het handboek, "die onafgebroken [Blinks] denken en werken gedurende zeven jaren in beslag had genomen" [38], was niet tevergeefs geweest: "Blink overtrof … Beekman als beschrijver van Nederland-Waterland". [14]
Ofschoon het jaar 1894 als Blinks omslagpunt van fysisch naar economisch geograaf kan worden aangemerkt [39], is zijn schoolwandkaart uit 1894 (afb. 2) door het accent op hydrografie, grondsoorten en reliëf nog het product van een fysisch geograaf. Het blijft wel een topografische overzichtskaart, en valt als zodanig op tussen de andere door Blink vervaardigde kaarten, die vooral thematisch van karakter zijn (zoals een natuurkundige atlas uit 1885, een historisch-economische atlas uit 1912, en kaarten van bossen, woeste gronden en scheepvaartbeweging [40]). De schoolwandkaart is - afgezien van een vereenvoudigde versie uit 1903 - de enige door Blink ontworpen topografische overzichtskaart van Nederland, en biedt daardoor de unieke mogelijkheid om een directe vergelijking te maken tussen Beekman en Blink als kartografen. De reeds door Niermeyer opgemerkte "sterke gelijkenis der wandkaarten van Nederland door Beekman en Blink" [41] belooft deze kartografische tweekamp nog extra spannend te maken.
DE EERSTE RONDE: HYDROGRAFIE
Beekman: "De kennis van den waterstaat der belangrijkste helft van ons land [is] noodzakelijk voor den geograaf." [42]
Blink: "De heer Beekman wil de geographen weer eenzijdig op het arbeidsgebied onzer ingenieurs van den waterstaat brengen." [43]
Hang de wandkaarten van Beekman en Blink naast elkaar, en meteen valt de sterke overeenkomst in de hydrografieweergave op. Blink heeft de hierboven reeds beschreven, inventieve 'methode-Beekman' (open water blauw, gesloten water zwart, buitendijken, sluizen, droogmakerijen, rivierdikten) eenvoudigweg gekopieerd (afb. 6). Om zijn kaart een eigen gezicht te geven had Blink toch beter een aangepaste methode kunnen gebruiken. Schuiling zou in 1914 met zijn Nieuwe schoolkaart van Nederland daar een voorbeeld van geven: gesloten water donkergroen en witte dijken met schaduweffect. Het lijdt geen twijfel dat Blink bij het kaartontwerp Beekmans kaart aan de muur had hangen. Maar Blink zou Blink niet zijn als hij niet geprobeerd had Beekmans kaart te overtreffen. Twee strategieën heeft hij daarvoor uit de kast gehaald.
6. Vianen en omgeving; boven: fragment van de schoolwandkaart van Beekman (derde druk, 1908), onder: idem van Blink (1894). Blinks hydrografieweergave lijkt sterk op die van Beekman, maar is uitgebreider.
De eerste strategie is simpel: overtreffen door uitbreiding. Blink vermeldt meer beken, (duin)meren, kanalen (afb. 6), ringvaarten, binnendijken, sluizen en hoogtecijfers bij overlaten. En als er dan een watertje ontbreekt, dan heeft Blink daar een goede reden voor: de Zoom bij Bergen op Zoom (aanwezig bij Beekman) is "weinig meer dan een sloot". [44] En verder vermeldt Blink niet één kanaaltype - zoals bij Beekman - maar vier typen, om daarmee het belang voor het scheepvaartverkeer en de bevaarbaarheid aan te geven. Een belangrijk nadeel van al deze extra informatie is echter dat de kaart voller en onduidelijker wordt. De tweede strategie is overtreffen door vernieuwing. De twee gedetailleerde hydrografische inzetten op Blinks kaart, De Beneden-Rijn van Wageningen tot Renen (schaal 1:10.000, naar de eerste herziening van de Rivierkaart (1871-1908)) en een Hydrographische kaart van Nederland (met boezem- en afwateringsgebieden) waren op een schoolwandkaart nog niet eerder te vinden. Maar wat betreft de laatste kaart was de primeur eigenlijk toch weer voor Beekman, aangezien deze inzet voortbouwt op twee kaarten van boezemgebieden van Holland in Nederland als Polderland en op Beekmans kaart van de stroomgebieden van Nederland [45], welke "voor zoover mij [Beekman] bekend is, nog niet bestond." [13] Maar belangrijker dan de originaliteit van deze inzetkaarten is het feit dat ze op een afstand grotendeels onleesbaar zijn, en dus in feite - hoe fraai uitgevoerd ook - niet thuis horen op een wandkaart.
Beekman speelde een thuiswedstrijd en wint deze ronde met gemak op originaliteit en duidelijkheid.
DE TWEEDE RONDE: GRONDSOORTEN
Beekman: "Hunne grenzen geheel genomen naar [Starings] groote Geologische Kaart" [46]
Blink: "Uit methodisch beginsel voor de school, en omdat Staring's kaart in dezen onjuist is, heb ik de onderscheiding van zee- en rivierklei weggelaten, welke Beekman geeft." [47]
Bekend als Beekman en Blink geweest zullen zijn met Schuilings natuurlijke landschappen en vooral Starings invloedrijke geologische werken, is het niet verwonderlijk dat beiden gekozen hebben voor grondsoortenkleuring op hun schoolwandkaarten. Grondsoortenkaarten van Nederland waren vanaf ongeveer 1875 in de mode en in plaats gekomen van de staatkundige schoolwandkaarten uit de periode 1845-1875. [29] Zowel Beekman als Blink heeft de grondsoortengegevens van Starings Geologische kaart van Nederland (1858-1867) - inclusief de destijds al bekende fouten [48] - nauwgezet overgenomen, en niet de daarvan aanmerkelijk afwijkende schoolkaart van Staring uit 1860 gebruikt. Beide kaarten werden bij 'Firma J.H. van de Weijer' gedrukt en de overeenkomst in grondsoortenkleuring is zo sterk, dat aangenomen moet worden dat voor Blinks kaart dezelfde lithograaf dezelfde brongegevens (Staring) op vrijwel dezelfde (vakkundige) wijze opnieuw op steen heeft gebracht. We kunnen dat Blink niet aanrekenen. Voor de tweekamp is wel relevant dat Blink op drie manieren heeft geprobeerd Beekman geologisch te passeren.
7. Almelo en omgeving; boven: fragment van de schoolwandkaart van Beekman (derde druk, 1908), onder: idem van Blink (1894). Blink heeft onder Friezenveen meer laagveen (grijs) aangegeven, Beekman volgt Staring.
1. Blinks kaart krijgt een eigen karakter door van Beekmans kaart afwijkende grondsoortenkleuren toe te passen, zoals voor zee- en rivierklei lichtbruin (in plaats van groentinten, afb. 6), hoogveen lichtroze (in plaats van donkerroze) en löss lichtpaars (in plaats van olijfgroen). Vooral de lichtbruine kleikleur als alternatief voor het gebruikelijke, van Staring afkomstige groen is verrassend en oogt natuurlijker (groen past beter bij laagveen / grasland dan bij klei / bouwland).
2. Blink heeft Starings kaart minder klakkeloos gevolgd. Dat geldt voor de zee- en rivierklei (zie bovenstaande woordenwisseling), maar ook voor de toewijzing van laag- en hoogveen bij Friezenveen (afb. 7) en bij Bellingwolde. De veencorrecties zijn mogelijk een bijproduct van een door Blink uitgevoerd veldonderzoek: De lage venen in Nederland. [49]
3. Beekman en Blink geven op hun kaarten - hetgeen vrij uitzonderlijk is [29] - ook geologische informatie over het buitenland. Beekman volgt Staring getrouw, en zijn kaart eindigt aan de oostzijde dan ook exact waar Starings kaart eindigt. Bij Staring ontbreken echter gegevens over de zuidoosthoek en de zuidwesthoek. Voor de eerste kon Beekman bij Von Dechen terecht (Geologische Karte der Rheinprovinz und der Provinz Westphalen, 1855-1866). Maar de zuidwesthoek is wit gelaten, terwijl men toch ook in België op geologisch gebied niet stil heeft gezeten (kaarten van Dumont (1852) en Dewalque (1879)). Een minpunt voor Beekman. Blink volgt ook Staring, en heeft het door zijn twee inzetten eenvoudiger, maar maakt het zich moeilijker door de kaartgrens naar het oosten te verleggen. Von Dechen en mogelijk de Geologische Karte der Provinz Preussen (ca. 1880) zullen hier uitkomst gebracht hebben.
Al met al een nipte overwinning voor Blink in deze ronde.
DE DERDE RONDE: RELIËFWEERGAVE
Blink: "Duinteekening en zandverstuivingen zijn aangeduid door een bijzondere teekening, door den heer Niermeyer 'molshoopen-teekening' genoemd. De laatste zijn door den heer Beekman niet aangegeven." [47]
Dat Blink ook de reliëfweergave van Beekman zou proberen te overschaduwen was wel te verwachten:
1. Terwijl Beekman op de eerste druk alleen hoog- en laagwaterlijnen aangeeft, vinden we bij Blink maar liefst vijf door dieptelijnen ('droogvallende gronden', 2.5, 5 en 8 m) en dieptekleuren aangegeven dieptezones (een primeur op een schoolwandkaart). Deze uit de "nieuwste officieele [zee]kaarten" verkregen gegevens waren volgens Blink nodig om "het stranden van schepen op de banken of buitengronden tot een beter begrip te doen worden." [50]
2. Beekman lijkt als gevolg van zijn militaire opleiding met zijn fijne schrapjes voor de heuveltekening dichter bij het origineel (Topografische militaire kaart, T.M.K.) te zijn gebleven dan Blink met zijn grovere, maar op een wandkaart duidelijkere schaduwschrapjes (afb. 8). Bij Blink houden de schrapjes verder niet plotsklaps op bij het overschrijden van de staatsgrens, zoals bij Beekman (afb. 7).
3. Beekman was in 1889 de samensteller van "de eerste meer nauwkeurige hoogtekaart van ons land" [30], en de van de T.M.K. afkomstige hoogtecijfers bij de talloze heuveltoppen op zijn schoolwandkaart zijn zorgvuldig geselecteerd. Begrijpelijk is dan wel, maar ook gemakzuchtig, dat Blink voor zijn kaart kiest voor exact dezelfde selectie van heuveltoppen en de bijbehorende hoogtecijfers. Sterker nog: Blink vermeldt alleen een heuvelnaam als Beekman die ook geeft (afb. 8). Onze navolger voegt wel een aantal geografisch interessante hoogtecijfers toe (zoals in de Gelderse Vallei, afkomstig van de waterstaatskaart Rhenen-2 uit 1881, afb. 8), maar de indruk kan niet worden weggenomen dat dit tevens het kopieergedrag moet verdoezelen.
4. Blink heeft veel gepubliceerd over ontginning en bebossing van woeste gronden [51, 52], en het is daarom verklaarbaar dat hij - anders dan Beekman - aan duinen en zandverstuivingen op zijn schoolwandkaart veel aandacht besteedt. Het vlaksymbool dat hij daarbij gebruikt (de 'molshoop') stamt weliswaar uit de middeleeuwen, maar geeft effectief "den eigenaardigen terreinvorm dezer gronden" [47] aan (afb. 8). Nadeel is wel dat actieve en vastgelegde stuifzanden op één hoop worden gegooid [41], en dat de kaart er, wederom, voller door wordt.
8. Wageningen en omgeving; boven: fragment van de schoolwandkaart van Beekman (eerste druk, 1888), onder: idem van Blink (1894). Blinks reliëfweergave is uitgebreider. Namen en hoogtecijfers van heuveltoppen zijn door Blink exact overgenomen van Beekman.
Ondanks Blinks completere reliëfweergave blijft deze ronde, gezien de ernst van het onder het derde punt gestelde, onbeslist.
DE VIERDE RONDE: NEDERZETTINGSVORMEN
Blink: "Wij willen [de bestudeering der nederzettingen] aanvangen met de beschouwing van het Drentsche diluviale plateau en de omringende veenkoloniën." [53]
Beekman: "Wij horen telkens weer van onze geografen over de trouwens zeer gemakkelijk te verklaren ligging der bewoonde plaatsen in Drente." [42]
Niet alleen voor de economische geografie maar ook voor de geografie van de nederzettingen geldt dat Blink "eerder dan anderen oog had voor nieuwe ontwikkelingen." [54] Blink zou dat zelf ook af en toe fijntjes onder de aandacht brengen, zoals in 1910: "Wij constateeren met voldoening dat wij reeds in Nederland en zijne Bewoners de aandacht hebben gevestigd op het belang van Siedlungskunde" [55], en ook weer in 1921: "de vorm der nederzettingen, waarmede wij voor vele jaren [in 1894] begonnen zijn die op een wandkaart aan te duiden." [56] Met die nederzettingsvorm wordt niet bedoeld een met kleur of raster opgevulde omtrek van een grote stad, een 'plattegrondje', die op veel (school)kaarten al in gebruik was. Maar Blink bedoelt hier een voor dorpen ontworpen symbool, dat op zijn schoolwandkaart voor het eerst werd toegepast: een cirkel voor komvormig gebouwde dorpen en een cirkel met uitwaaierende zwarte rechthoekjes voor de andere dorpen. Vooral lengtedorpen (of streekdorpen) kunnen op deze wijze effectief op een wandkaart worden aangeduid (zie bijvoorbeeld Friezenveen in afb. 7-onder en Amerongen in afb. 8-onder).
Plattegrondjes voor de steden treffen we uiteraard ook aan op Beekmans schoolwandkaart, maar de dorpen worden op de eerste druk enkel door een zwart plusteken aangeduid (afb. 8-boven). Op de derde druk uit 1908 (en in de tweede druk van de Beekman-Schuiling School-atlas der geheele aarde uit 1898) zou Beekman ook nederzettingsvormen aangeven, maar dan op de wijze van een in het topografisch tekenen geschoold militair: een op schaal getekend rood plattegrondje voor steden én dorpen, waarbij de dorpen nog gekenmerkt zijn door het zwarte plusteken (afb. 6-boven en 7-boven). Blinks weergavemethode is symbolischer dan die van Beekman, maar daardoor duidelijker, zeker op een wandkaart. Deze methode zou dan ook een soort standaard worden op schoolwandkaarten, en worden nagevolgd door onder anderen Kruyder, Ten Have, Huizinga, Noordhoff en Schuiling. [29] En ook voor het verschijnen van nederzettingsvormen in de provinciekaarten van de Bosatlas uit 1897 (13de druk) is nu de verklaring beschikbaar.
9. Veendam en omgeving; boven: fragment van de schoolwandkaart van Beekman (derde druk, 1908), onder: idem van Blink (1894). De lintbebouwing is bij Blink (zwarte rechthoekjes) duidelijker dan die bij Beekman (op spoorlijnen gelijkende rode lijnen).
Een veenkoloniedorp is wellicht het fraaiste voorbeeld van lintbebouwing, en Blinks methode is dan ook zeer geschikt om deze op een kaart weer te geven. Beekmans methode geeft veenkoloniedorpen weer als rode lijnen, hetgeen al snel verwarring kan opleveren met rode spoorlijnen (afb. 9). Bovendien geeft Blink ook veel meer kleine zijkanalen dan Beekman (zie de eerste ronde), waardoor Blinks weergave van veenkoloniën zeer informatief is, en dit zonder de leesbaarheid veel te verminderen.
Dit keer speelde Blink een thuiswedstrijd, en wint overtuigend de laatste ronde.
UITSLAG EN NABESCHOUWING
En dan volgt nu de uitslag van de tweekamp: Blink - Beekman, 2 - 1. Was het maar zo eenvoudig. Toch kunnen we na vier ronden wel degelijk een winnaar en een verliezer aanwijzen, maar dan op de twee kartografische deelgebieden soberheid en symbolisatie.
Wat betreft soberheid - een belangrijke eis bij wandkaarten - is Beekman ongetwijfeld de kampioen. Door Blinks bijna obsessieve streven rond 1890 om Beekman te overtreffen, heeft hij aan zijn schoolwandkaart dusdanig veel details toegevoegd dat de helderheid in het gedrang is gekomen. Beekmans kaart daarentegen geeft "hetgeen men noodig heeft voor een goed inzicht in het polderland en niet meer." [57]
Wat betreft symbolisatie is Blink echter prijswinnaar. Door zijn militaire achtergrond is Beekmans weergave topografisch nauwkeuriger dan Blinks meer symbolische weergave, maar daardoor op een schoolwandkaart juist minder duidelijk. De topografische tekenstijl werkt goed bij bijvoorbeeld rivierdikte, maar de fijne schrapjes en de pietepeuterige dorpsplattegrondjes (derde druk) zijn niet goed leesbaar, en bij Blink vervangen door grovere schaduwschrapjes en een inventief symbool voor nederzettingsvormen. Ook het vlaksymbool voor zandverstuivingen en de lijnsymbolen voor kanaaltypen zijn geslaagde voorbeelden van symbolisatie bij Blink.
Beekmans Kaart van Nederland is de kartografische uitwerking van de nieuwe inzichten in Nederland als Polderland. De fixatie op Laag Nederland in het boek is op de kaart van geheel Nederland ook enigszins merkbaar: de hydrografie van Laag Nederland speelt de hoofdrol terwijl de reliëfweergave en grondsoorten van Hoog Nederland en het buitenland er wat bekaaid vanaf komen. Door deze eenzijdigheid zou Beekmans latere schoolgeografische werk (bijvoorbeeld Aardrijkskunde van Nederland, 1890) minder succesvol zijn dan dat van zijn rivalen, de allround geografen Schuiling en Blink. [58] Beekman richtte zich vanaf de eeuwwisseling vooral op de historische geografie, en zou op dit gebied een kartografische krachttoer leveren: de Geschiedkundige Atlas van Nederland (1913-1938), ook wel "de hechtste hoeksteen van zijn roem" [59] genoemd.
Blinks Kaart van Nederland is de kartografische uitwerking van de 'oro-hydrographische' behandelingswijze in Nederland en zijne Bewoners. De grote invloed van de 'jonge Beekman' op de nog naar een richting zoekende 'jonge Blink' vertaalt zich in een sterke gelijkenis tussen de twee schoolwandkaarten. Uit de volledigere weergave van Hoog Nederland op de schoolwandkaart (reliëf, grondsoorten, veenkolonieën) blijkt echter al Blinks bredere geografische oriëntatie. En in de aandacht voor de nederzettingsvormen en de bevaarbaarheid van kanalen zouden al de eerste tekenen gezien kunnen worden van zijn bekering rond 1895 tot de economische geografie. Daarin zou Blink, 'vader der economische geografie', zijn levenswerk vinden, en op dit gebied - in analogie met Beekman - een "opmerkelijke kartografische prestatie leveren voor het bloeitijdperk (na 1950) van de thematische kartografie" [60]: de Historisch-economische Atlas (1912).
Gezien de kwaliteit van de schoolwandkaarten, schoolatlassen, thematische atlassen en ander kartografisch werk van Beekman en Blink is het nog maar de vraag of Niermeyers uitspraak dat "onze aardrijkskundigen beter geograaf zijn dan kartograaf" [61] van toepassing is op deze twee geografische zwaargewichten.
Noten
T.A.G.: Tijdschrift van het (Koninklijk) Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap (tweede serie)
1. Manning, A.F. en P.W. Klein, Nederland rond 1900. - Amsterdam, 1993. - blz. 300.
2. Heslinga, M.W., Anton Albert Beekman en de vaderlandse aardrijkskunde in het laatst van de negentiende eeuw. - In: K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift XI (1977), blz. 324-338.
3. Buursink, J., Nederland in geografische handen: Honderd jaar regionale geografie van Nederland. - [Utrecht], 1998.
4. Knippenberg, H. en W.F. Heinemeijer, Conelius Marius Kan (1837-1919): Eerste hoogleraar geografie in Nederland. - In: Geografie 6 (1997), blz. 26-30.
5. Brink, P. van den, De afdeling 'Nederland' van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap 1876-1910. - In: Kartografisch Tijdschrift XXVIII (2002), 1, blz. 32-39.
6. Bos, P.R., De plaats der aardrijkskunde in het systeem der wetenschappen. - Groningen, 1878. - blz. 22.
7. Dozy, G.J., Aardrijkskunde. - In: Vragen des tijds 7 (1881), blz. 213-238.
8. Blink, H., De geographie als wetenschap. - In: Vragen des tijds 12 (1886), blz. 153-185, 255-284. - citaat blz. 180.
9. Timmerman, J.Æ.C.A., Nederland en zijne bewoners. - In: T.A.G. IX (1892), deel 2, blz. 1095-1106. - citaat blz. 1104.
10. Kan, C.M., Het hooger onderwijs in aardrijkskunde hier te lande. - In: T.A.G. VI (1889), deel 1, blz. 107-153. - citaat blz. 110.
11. Schuilings Aardrijkskunde van Nederland verscheen slechts enkele maanden na Beekmans Nederland als Polderland, maar de impact en het wetenschappelijk gehalte daarvan waren minder dan dat van Beekmans werk.
12. Heslinga, M.W., Anton Albert Beekman en de vaderlandse aardrijkskunde in het laatst van de negentiende eeuw. - In: K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift XI (1977), blz. 324-338. - citaat blz. 324.
13. Beekman, A.A., De strijd om het bestaan. - Zutphen, 1887. - Voorwoord.
14. Buursink, J., Nederland in geografische handen: Honderd jaar regionale geografie van Nederland. - [Utrecht], 1998. - blz. 25.
15. Ramaer, J.C., Een nuttig boek. - In: T.A.G. XXXIII (1916), blz. 191-200. - citaat blz. 193.
16. De commissie van redactie, In memoriam Dr. Anton. A. Beekman. - In: T.A.G. LXIV (1947), blz. 409-410. - citaat blz. 409.
17. Kouwenhoven, A.O., A.A. Beekman (1854-1947): Biografisch en bibliografisch: Zijn bronnen en zijn bibliotheek. - Zeist, 2005. - blz. 11.
18. Heslinga, M.W., Anton Albert Beekman. - In: Biografisch woordenboek van Nederland. - Den Haag, 1989. - derde deel, blz. 38-40.
19. De redactie, Uittreding van Dr. A.A. Beekman uit de redactiecommissie van het tijdschrift. - In: T.A.G. LIII (1936), blz. 1.
20. Fockema Andreae, S.J., Anton Albert Beekman. - In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden (1950-1951), blz. 67-73. - citaat blz. 71.
21. Beekman, A.A., Nederland als polderland. - Zutphen, 1884. - inleiding.
22. Beekman, A.A., Iets over den eigenaardigen toestand van onzen bodem. - In: T.A.G. I (1884), deel 2, blz. 190-225. - citaat blz. 218.
23. Heslinga, M.W., Anton Albert Beekman en de vaderlandse aardrijkskunde in het laatst van de negentiende eeuw. - In: K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift XI (1977), blz. 324-338. - blz. 330.
24. Buursink, J., Nederland in geografische handen: Honderd jaar regionale geografie van Nederland. - [Utrecht], 1998. - blz. 16.
25. Beekman, A.A., Iets over den eigenaardigen toestand van onzen bodem. - In: T.A.G. I (1884), deel 2, blz. 190-225. - citaat blz. 213.
26. N.N., Fondscatalogus van W.J. Thieme & Cie. - Zutphen, 1908. - blz. 5.
27. Beekman, A.A., [Mededeling]. - In: T.A.G. III (1886), deel 1, blz. 448-453. - citaat blz. 449.
28. In de Atlas van Nederland en zijn bezittingen van Posthumus en Van Bemmelen (tweede druk, 1881) worden de zeedijken ook al met dikke zwarte lijnen aangeduid.
29. Brink, L.E.S., Bibliografie en foto-overzicht van de Nederlandse schoolwandkaarten (1801-1975). - Nijmegen, 2007.
30. Ormeling, F.J., Biografie van de Bosatlas (1877-heden). - Groningen, 2005. - blz. 16.
31. Heslinga, M.W., Anton Albert Beekman en de vaderlandse aardrijkskunde in het laatst van de negentiende eeuw. - In: K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift XI (1977), blz. 324-338. - citaat blz. 336.
32. N.N., Catalogus der fondsuitgaven van H. ten Brink te Meppel. - [Meppel], [1905]. - blz. 17.
33. Pater, B. de, Over de eerste decennia van twee economisch-geografische tijdschriften. - In: Reisgenoten. - Utrecht/Groningen, 1996. - blz. 79.
34. Blink, H., De geographie als wetenschap. - In: Vragen des tijds 12 (1886), blz. 153-185, 255-284.
35. Blink, H., Naar aanleiding van 'een nieuw werk over Nederland'. - In: T.A.G. VII (1890), deel 2, blz. 890-897. - citaat blz. 897.
36. Timmerman, J.Æ.C.A., Nederland en zijne bewoners. - In: T.A.G. IX (1892), deel 2, blz. 1095-1106. - citaat blz. 1103.
37. E2, Een nieuw werk over Nederland. - In: T.A.G. VII (1890), deel 2, blz. 537-542. - citaat blz. 541.
38. Blink, H., Een tijds- en levensbeeld: Autobiographie. - Den Haag, 1932. - blz. 153.
39. Blink, H., De geschiedenis als sociale wetenschap. - In: Vragen van den dag IX (1894), blz. 756-758.
40. Egmond, M. van en F.J. Ormeling, Thematische kartografie van Nederland op internet. - In: Geo-Info 3 (2006), blz. 408-414.
41. Niermeyer, J.F., De tentoonstellingen in Antwerpen en in Amsterdam. - In: T.A.G. XIX (1902), deel 2, blz. 856-869. - blz. 864.
42. Beekman, A.A., Gids tot het doen van waarnemingen op het gebied der land- en volkenkunde van Nederland. - In: T.A.G. XX (1903), deel 1, blz. 101-105. - citaat blz. 104.
43. Blink, H., Gids tot het doen van waarnemingen op het gebied der land- en volkenkunde van Nederland. - In: T.A.G. XX (1903), deel 1, blz. 96-101. - citaat blz. 100.
44. N.N., Catalogus der fondsuitgaven van H. ten Brink te Meppel. - [Meppel], [1905]. - blz. 11.
45. Beekman, A.A., De strijd om het bestaan. - Zutphen, 1887. - Kaart der waterkeeringen en stroomgebieden van Nederland.
46. Beekman, A.A., Prospectus van een kaart van Nederland ten gebruike bij het onderwijs. - Zutphen, 1888.
47. Blink, H., De kaarten van Nederland van Beekman en Blink. - In: T.A.G. XIX (1902), deel 2, blz. 991-993. - citaat blz. 992.
48. Lorié, J., Overzicht van hetgeen er in ons land nog te doen valt op geologisch gebied. - In: T.A.G. VIII (1891), deel 2, blz. 575-594.
49. Blink, H., De lage venen in Nederland en het ontstaan der drijftillen. - In: T.A.G. VIII (1891), deel 2, blz. 683-718.
50. N.N., Catalogus der fondsuitgaven van H. ten Brink te Meppel. - [Meppel], [1905]. - blz. 10.
51. Blink, H., De woeste gronden in Nederland en de heide-ontginning. - In: Vragen van den dag IV (1889), blz. 1-19, 98-119, 180-200.
52. Blink, H., Woeste gronden, ontginning en bebossching in Nederland voormaals en thans. - Den Haag, 1929.
53. Blink, H., Studiën over nederzettingen in Nederland. - In: T.A.G. XVIII (1901), deel 2, blz. 731-767. - citaat blz. 736.
54. Heslinga, M.W., Hendrik Blink. - In: Biografisch woordenboek van Nederland. - Den Haag, 1989. - derde deel, blz. 53-55, citaat blz. 54.
55. Blink, H., Studiën over nederzettingen en economische geographie van Nederland: Gelderland. - In: Vragen van den dag XXV (1910), blz. 1-18, 105-124. - citaat blz. 2.
56. [Blink, H.], Nieuwe wandkaart van Nederland door R. Noordhoff. - In: Tijdschrift voor Economische Geographie 12 (1921), blz. 40.
57. Ramaer, J.C., Een nuttig boek. - In: T.A.G. XXXIII (1916), blz. 191-200. - citaat blz. 199.
58. Heslinga, M.W., Anton Albert Beekman en de vaderlandse aardrijkskunde in het laatst van de negentiende eeuw. - In: K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift XI (1977), blz. 324-338. - blz. 335.
59. Easton, C., Twee zeventigjarigen: Dr. A.A. Beekman. - In: T.A.G. XLI (1924), blz. 438-441. - citaat blz. 440.
60. N.N., De nieuwe nationale atlas. - [Den Haag], [1984]. - brochure bij de Atlas van Nederland, blz. 8.
61. Niermeyer, J.F., Schoolatlas der geheele aarde. - In: De Vacature 9 (1893), 7 sept.
Summary
A cartographic contest between geographic heavyweights: the school wall maps of The Netherlands by Beekman (1888) and Blink (1894)
The beginning of modern Dutch geography is marked by two classic works of Beekman (Nederland als Polderland, 1884) and Blink (Nederland en zijne Bewoners, 1887-1892). Little known, however, is the fact that after publication of these books both Beekman and Blink each produced a detailed school wall map of The Netherlands to a scale of 1:175.000. These two maps present a unique possibility to compare the cartographic realisation of the geographic ideas of two Dutch geography pioneers. After examining the depiction of hydrography, soil types, relief and settlement types, it was concluded that Beekman's map is superior with regard to originality and sobriety, whereas Blink's map is first when considering completeness and symbolisation.
|